Café Mogadishu is volgens de uitgever een ‘verontrustend boek’ over de islamisering van Nederland. De verhalen zijn echter zo onzorgvuldig bij elkaar geraapt, dat de boodschap vervliegt.
Contrast – april 2010
In 2002 komen vijftien meisjes om bij een brand in een meisjesinternaat in Mekka omdat de religieuze politie hen belette het brandende pand te ontvluchten: ze mochten niet ongesluierd de straat op. Deze tragische gebeurtenis staat in een kort verhaal over gescheiden ingangen voor vrouwen en mannen van de Al Islam moskee in Den Haag in het pas verschenen Café Mogadishu. Of de ouders van de kinderen in Mekka aangifte van dood door schuld hebben gedaan en de agenten zijn vervolgd en berecht, vertelt het verhaal niet, waardoor nog sterker het gevoel van rechteloosheid blijft hangen.
In een folder van de christelijke missieorganisatie Open Doors uit het Gelderse Ermelo leest Van Lanschot dat moslims die christen (willen) worden in Egypte, Bangladesh en Saudi-Arabië, te maken krijgen met verkrachting en doodsbedreigingen door rechters. Ook verhaalt hij van een gezette Soedanese man van boven de vijftig die op zoek is naar een derde vrouw, het liefst ‘een vijftienjarige maagd, rank als een palmboom’.
Wat doen een gruwelijk politieoptreden, verkrachtingen van christenen door moslims en polygamie in Saudi-Arabië in een boek over ‘omzwervingen door het andere Nederland’, zoals de ondertitel van Café Mogadishu luidt? Wat heeft de Al Islam moskee in Den Haag te maken met het brandende meisjesinternaat in Mekka? Bedoelt Van Lanschot: vandaag gescheiden ingangen voor vrouwen en mannen in Nederland, morgen een gescheiden samenleving, met religieuze politie, vervolging van christenen en polygamie?
Dat is niet waarschijnlijk. Van Lanschot is een aardige en goedlachse diplomaat, die voor Buitenlandse Zaken in menig conflictgebied heeft vertoefd, waaronder in Somalië en Bosnië, en nu met Café Mogadishu ook als schrijver van zich laat horen. De lijfspreuk van het ministerie van Buitenlandse Zaken is ‘wereldwijd thuis’ en zo lijkt Van Lanschot zich ook te voelen. Hij knoopt tijdens zijn zwerftocht door Nederland met iedereen een praatje aan, of het nu drugshandelaars of verweesde Hollandse Rotterdammers in een wijk vol schotelantennes zijn, mooie moslimmeiden, mannen in koffie- en theehuizen of strenge imams. Als om geen enkele verdenking op zich te laden, heeft Van Lanschot het in zijn boek diverse malen over ‘onze moslims’.
Maar het is op z’n minst een beetje dom om zich van dezelfde vorm van bangmakerij te bedienen als bijvoorbeeld Geert W. in zijn film F. Daar lopen beelden van de terroristische aanslag in New York op 9/11, Koranteksten, Al Qaida trainingskampen en onthoofdingen, een doodsbedreiging van Ayaan Hirsi Ali, tabellen van snelgroeiende moslimpopulaties in Europa, etc. vloeiend in elkaar over. Zij moeten één angstaanjagende brei vormen met steeds dezelfde boodschap: de overvleugeling van het vrije westen door moslims (door Geert W. een ‘tsunami’ genoemd) is nabij.
In de vijfenveertig bij elkaar gezworven verhalen van Van Lanschot wisselen fijne miniatuurtjes, intelligente waarnemingen, clichés en flauwe ‘ontmaskeringen’ elkaar af. Het tapijt in de Amsterdamse poldermoskee is op het noordoosten gericht, zodat de gelovigen onmogelijk naar Mekka kunnen buigen. Een les die aangekondigd staat als les Nederlandse normen en waarden in een moskee, blijkt gewoon een Koranles te zijn. Turkse vrouwen zijn ‘importbruiden die met hun neef trouwen’ en op straat worden moslimmannen in ‘witte soepjurken’ gesignaleerd. In veel stukjes figureren zogenoemde ‘enge moslims’. En passant wordt ook het Nederlandse integratiebeleid belachelijk gemaakt.
Veel moslims verleenden medewerking aan dit boek en waren aanwezig bij de presentatie ervan. Desondanks zegt Van Lanschot in Café Mogadishu te vrezen dat Nederland ‘een diep gefragmenteerde samenleving’ wordt, vergelijkbaar met het uiteengevallen voormalige Joegoslavië. ‘Kan Den Haag ooit een Mostar (stad waar Kroaten en moslims begin jaren negentig tegenover elkaar stonden tijdens de Bosnische oorlog, AO) worden?’, vraagt Van Lanschot zich in zijn inleiding af.
Als je vooral zoekt naar de verschillen tussen Hollanders en moslims en je bevindingen bovendien met afschrikwekkend buitenlands nieuws aanvult, is het bevestigende antwoord snel gevonden. Van Lanschot is niet gerust op het duurzaam vreedzaam samenleven van moslims en niet-moslims. Daarvoor zijn de verschillen volgens hem te groot.
Dat de auteur zijn Haagse villawijk verlaat en zich verdiept in gedachten en beweegredenen van een aantal van ‘onze moslims’ valt te prijzen. Door het luchthartig mixen van ongelijksoortige ingrediënten als citaten uit islamitische boeken en van internet, emoties van mensen die hun baan of oude buurt kwijt zijn, getuigenissen uit de eerste, tweede en derde hand, nieuwsberichten en preken, verliest Café Mogadishu echter aan overtuigingskracht. Voor zo’n potpourri tien andere. Dat is jammer, want veel situaties die Robbert van Lanschot beschrijft zijn ernstig genoeg voor een goed boek.