Of ze wist wat kanker was, vroeg de oncologie wijkverpleegkundige. Ja, dat wist m’n zus wel, want de ziekte was voor de zoveelste keer terug. En hoe. Een rolstoel en een rollator had ze al, want lopen ging steeds moeilijker. Mijn zus en zwager lieten de verpleegkundige langskomen om te bespreken welke terminale zorg er mogelijk was, waar ze eventueel een bed moesten bestellen voor in de huiskamer als m’n zus de trap naar de bovenverdieping niet meer op zou kunnen, etc. Het stadium van de folders die de professional hen tevergeefs bleef aanbieden, waren ze allang gepasseerd.
Mijn zus heeft, met tussenpozen, elf jaar kanker gehad en er alles aan laten doen wat de artsen van het plaatselijke ziekenhuis haar konden bieden. Internet of de wereld afstruinen voor de nieuwste of beste behandelmethoden deed ze niet, net zo min als zich aansluiten bij een patiëntenvereniging of lotgenotengroep. Ze focuste op haar eigen artsen en verder geen poespas. En met succes, de behandelingen sloegen aan. Steeds doken echter, na een aantal jaar, weer nieuwe tumoren op, op andere plekken, die ze blijmoedig en met het geduld en de vasthoudendheid van een overlever steeds opnieuw liet behandelen. Ze werd vijf keer kaal, m’n lieve zus, en, na de derde keer, ook grijs. De behandelingen en kanker gingen ten koste van haar gebit, dus liet ze haar eigen tanden vervangen door een kunstgebit. Terwijl ze herstelde van haar eerste operatie en dus ‘in de Ziektewet zat’, zoals dat toen nog heette, werd ze wegens ‘overtolligheid’ ontslagen bij speelgoedfabriek Jumbo. Maar ze vond een nieuwe baan. Ze lag geregeld in het ziekenhuis en kwam daar elke keer weer beter uit, al was de medische boodschap duidelijk: ongeneeslijk. Kanker werd deel van haar persoon, ze ervoer het niet zozeer als ziekte. ‘Afkloppen maar, ik ben nooit ziek,’ zei ze niet lang geleden, sterk vermagerd. Het moest wel heel erg zijn, wilde ze niet op haar werk verschijnen. Ze ontkende niet dat ze kanker had (zo was bijvoorbeeld de keuze voor de begraafplaats al gemaakt), maar het was, zolang mogelijk, een bijzaak.
De afgelopen maanden begonnen slechte berichten en perioden elkaar sneller op te volgen. Dagen achtereen was ze hondsberoerd. Daar zat ze niet mee, daar ging ze bij liggen en zodra het over was, ging het weer goed. Dan gingen de armen omhoog als Ajax scoorde of als ergens een ringtone met een favoriet deuntje te horen was. De actieradius werd echter kleiner en met werken moest ze stoppen. Maar op vakantie gaan naar de Middellandse Zee met haar man, de liefde van haar leven, lukte. Met een big smile staat ze op de foto: in haar rolstoel bij een restaurant, geparkeerd op een parkeerplaats met een bordje voor gehandicapten. ‘Breng mij m’n eten maar hier’, zei ze. Vorig jaar al had ze bij mij, aan het Amsterdamse IJ, een plaatsje eerste rang geboekt voor de intocht van Sail 19 augustus aanstaande. Maar de schepen kwamen te laat.
Begin augustus 2010 is ze overleden, mijn powerzus, 46 jaar, de jongste van het Onstenken-gezin van weleer. Fysiek haar krachten volledig opgebruikt, gaf ze zich, na haar laatste kwinkslagen, ook mentaal over aan het onvermijdelijke. Alsof ze een aan/uitknop omzette: jarenlang hield ze de vinger op On gedrukt, nu drukte ze op Off.