De meeste doof geboren kinderen krijgen tegenwoordig een cochleair implantaat (CI), slechthorende kinderen krijgen hoortoestellen. Hiermee kunnen zij naar het regulier onderwijs. Het leren van gebarentaal wordt niet aangemoedigd omdat het de gesproken taalontwikkeling zou vertragen of belemmeren. Het passend regulier onderwijs blijkt echter minder te passen dan zou moeten. Het College voor de Rechten van de Mens stelde onlangs na onderzoek vast dat dove en slechthorende kinderen niet overal worden toegelaten in het regulier onderwijs, zij onder hun niveau worden geplaatst en te weinig ondersteuning krijgen (zie Volkskrant, 29 sept 2022). Dat schaadt hun ontwikkeling. De aansluiting bij de doven en slechthorendengemeenschap wordt beperkt door de focus op meedoen in de horende wereld. Dove en slechthorende kinderen kunnen tussen wal en schip vallen. Ze horen noch volledig bij de horende noch bij de dovengemeenschap. Standaard tweetalig opgroeien, met hoortechnologie én Nederlandse gebarentaal, verhoogt hun welzijn en ontwikkeling.
Generaties lang was het doven en slechthorenden verboden gebarentaal te leren of te gebruiken. Eind 19de eeuw stelden deskundigen, internationaal bijeen op een congres in Milaan, dat zij beter zouden integreren als ze uitsluitend mondeling leerden communiceren. De bijeenkomst leidde wereldwijd tot een verbod op onderwijs in gebarentaal. Nederland besloot in 1910 dat dove en slechthorende kinderen op school alleen gesproken taal mochten leren. Horende docenten – de dove leerkrachten werden allemaal ontslagen – zagen erop toe dat kinderen geen gebarentaal gebruikten, ook niet onder elkaar.
Dat is veranderd. In 1980 werd het gebarentaalverbod in Nederland opgeheven. Op speciale scholen kunnen dove kinderen Nederlandse gebarentaal of Nederlands met gebaren leren. Op een aantal dovenscholen is gebarentaal tegenwoordig zelfs de voertaal. Daar communiceren ook leerkrachten onderling met gebaren.
Toch heeft de medische route met hoortechnologie en vroegbegeleiding en later deelname aan regulier onderwijs nog altijd de voorkeur. Ouders en hulpverleners willen dat het kind zo gewoon mogelijk opgroeit. Kinderen hebben natuurlijk baat bij horen met hulpmiddelen, maar niet zonder een haast bovenmenselijke inspanning om de wereld om hen heen te kunnen volgen. Ontspannen communicatie is er voor hen niet bij. Ook ‘incidenteel leren’ – emoties meekrijgen, oorzaak-gevolg momenten, uitgesproken gedachten en manieren van contact leggen van horende kinderen – is moeilijk.
95% van de doof en slechthorende kinderen heeft horende ouders. Die kunnen op cursus om Nederlands met gebaren te leren, zodat zij ook een extra manier hebben om met hun kinderen te communiceren. Het cursusaanbod is echter beperkt en de opleiding gebarentaal kostbaar, omdat die slechts gedeeltelijk wordt vergoed. Bovendien is Nederlands met gebaren niet hetzelfde als Nederlandse gebarentaal. Het is gesproken taal, ondersteund met gebaren. Niet alle woorden hebben een gebaar. Terwijl Nederlandse gebarentaal een volwaardige taal is.
In de dovengemeenschap wordt geijverd voor een positievere waardering van Nederlandse gebarentaal. Omdat doven en slechthorenden daarmee onderling kunnen communiceren, zichzelf kunnen zijn, een community kunnen vormen, erkend en begrepen worden. Zich kunnen identificeren met andere doven en slechthorenden, rolmodellen ontmoeten en geaccepteerd worden zoals je bent, is belangrijk voor hun welzijn en gezondheid.
Om te voorkomen dat kinderen en jongeren tussen de horende wal en het dove schip terechtkomen, is onderzoek nodig naar de kansen en mogelijkheden van tweetalig opgroeien.