Steeds meer bedrijven begeven zich op het vakgebied van welzijnsorganisaties. Die zitten daar niet om te springen.
Tijdschrift voor sociale vraagstukken – 2009
Op 9 februari 2009 lanceert een nieuw samenwerkingsverband, Coalitie Erbij, de Nationale Coalitie tegen eenzaamheid. Eenzaamheid is ‘een maatschappelijk onderschat probleem’ waar rond 1 miljoen mensen in meer of minder ernstige mate mee worstelen en waar nog altijd een taboe op rust, aldus de oprichters.
Om de AWBZ-uitgaven te verminderen, past de overheid sinds 1 januari van dit jaar een strengere selectie toe van mensen die gebruik (willen) maken van begeleiding en activering vanuit de AWBZ. Zij moeten op eigen kracht of met burenhulp in beweging komen en hun sociale contacten zelf organiseren. ‘Wij moeten niet willen dat mensen een beroep doen op professionals, als er ook andere oplossingen zijn,’ zegt staatssecretaris Jet Bussemaker, die de presentatie van de coalitie tegen eenzaamheid opluistert met haar aanwezigheid. Ze noemt de Boodschappenbus voor ouderen, gerund door vrijwilligers, beter dan de betaalde kracht die boodschappen doet voor thuiszittende ouderen. ‘Omdat ze er anderen ontmoeten en zelf de regie hebben.’
De samenloop vormt een mooie illustratie van de terugtredende overheid aan de ene en het gewenste particulier initiatief aan de andere kant. In dit geval is opmerkelijk dat het bedrijfsleven er wel en de welzijnssector er niet bij betrokken is. Coalitie Erbij is namelijk een initiatief van advies- en accountantsorganisatie KPMG, dat wordt gesteund door vrijwilligers-, ouderen-, kerkelijke en gehandicaptenorganisaties. De Coalitie wil eenzaamheid onder de aandacht brengen, voorkomen en verminderen. Dat gaat ze doen met een publiekscampagne en door samen te werken en kennis uit te wisselen over succesvolle manieren om eenzaamheid tegen te gaan. De Rabobank Foundation financiert extra wetenschappelijk onderzoek naar eenzaamheid. Coalitie Erbij wil, samen met gemeenten, ook iets doen tegen eenzaamheid in wijken en buurten en zo naar eigen zeggen ‘bijdragen aan sociale cohesie’. Initiatiefnemer Jan van den Herik, director Corporate Social Responsibility bij KPMG stelt tijdens de presentatie op 9 februari dat deze coalitie tegen eenzaamheid herinnerd zal worden als ‘impactvolle sociaalmaatschappelijke innovatie’.
Coalitie Erbij is een voorbeeld van maatschappelijk verantwoord en betrokken ondernemen of van corporate social responsability zoals KPMG het noemt. Het bevorderen van sociale cohesie en kwetsbare burgers betrekken bij de samenleving is echter de core business van professionals uit de sociale sector. Wat vinden zij van de activiteiten van bedrijven op hun vakgebied? En hoe verhouden bedrijven die zich maatschappelijk profileren en welzijnsorganisaties zich tot elkaar?Henk Kinds van Community Partnership Consultants (CPC), ooit opbouwwerker en daarna kwartier- en gangmaker maatschappelijk betrokken ondernemen en community partnerships, vindt dat het bedrijfsleven veel te weinig wordt betrokken bij het werkveld maatschappelijke ontwikkeling. In 2001 deed hij een vooronderzoek naar samenwerking met het bedrijfsleven voor het toenmalige NIZW. Hoewel er toen wel voorbeelden van waren, luidde Kinds’ conclusie dat de sociale sector het nut en de potentie niet inzag van contact en samenwerking met het bedrijfsleven, terwijl beiden veel voor elkaar kunnen betekenen. In 2003 volgde een uitgebreider onderzoek. Kinds bestudeerde tachtig lokale projecten. Bedrijven bleken betrokken te willen zijn bij specifieke doelgroepen als jongeren, ouderen en allochtonen en dan vooral als sponsor. Welzijnsorganisaties vonden dat niet nodig, ze hadden ‘geen behoefte’ aan samenwerking met bedrijven, aldus Kinds. En een laatste voorbeeld: tussen 2001-2004 konden gemeenten in het kader van het Grotestedenbeleid subsidie aanvragen uit het programma Onze buurt aan zet van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat steunde tientallen projecten in wijken van grote steden om de leefbaarheid, sociale cohesie en veiligheid in de wijk te bevorderen. Als wijk- en bewonersorganisaties samenwerkten met sponsors en bedrijven, leverde dat een bonus op. Henk Kinds: ‘Het kwam niet van de grond. “Er is geld genoeg,” zeiden de clubs.’ Hij kan zich er nog over opwinden. Ten eerste omdat maatschappelijk betrokken ondernemen meer is dan geld doneren en sponsoring. Ten tweede omdat de welzijnsector naar zijn mening nog steeds weinig open staat voor samenwerking en daardoor vele mogelijkheden en middelen maatschappelijk onbenut blijven. ‘Waarom sluit de welzijnssector geen partnerschappen met bedrijven? Er kan zoveel meer dan nu gebeurt. Zijn bedrijven wel welkom in de herberg?,’ vraagt hij retorisch als ik hem opzoek in z’n eigen bedrijf, CPC, gevestigd in de Latijnse School, een centrum voor sociaal ondernemen in Deventer.
Kinds vindt ook dat bedrijven onvoldoende worden betrokken bij activiteiten in de p/krachtwijken van voormalig minister Vogelaar? ‘Het plaatselijke bedrijfsleven kan bijvoorbeeld starters in krachtwijken ondersteunen bij het opzetten van een bedrijf, vroegtijdige schoolverlaters coachen of vrijwilligersorganisaties helpen bij professionalisering.’ Hij is zelf betrokken bij tientallen inspirerende en vruchtbare vormen van samenwerking. De bekendste daarvan zijn de beursvloeren en gratis workshops Goede Zaken (zie kader). In toenemende mate exporteren Kinds en partners dit soort samenwerkingsvormen ook naar het buitenland, waaronder Duitsland, Roemenië en Turkije.
MVO en MBO
Maatschappelijk verantwoord ondernemen beperkt zich allang niet meer tot filantropie of het zich rekenschap geven van de maatschappelijke en milieugevolgen van productieprocessen en handel. Maatschappelijk verantwoord ondernemen en maatschappelijk betrokken ondernemen (MBO), de jongere loot aan de stam, zijn de afgelopen decennia flink gegroeid. Er is bijna geen grote onderneming meer die níet probeert helpende handen toe te steken en te investeren in gemeenschapsvoorzieningen, jongeren etc. ‘Bedrijven vinden het steeds belangrijker om een bijdrage te leveren aan het leefbaarder maken en houden van de (lokale) samenleving. Dit doen zij door mensen en middelen vrijwillig in te zetten voor maatschappelijke organisaties,’ schrijft ook de Kamer van Koophandel op haar website.
De goede werken hebben meestal betrekking op het inzetten van middelen, mensen en know how van bedrijven voor maatschappelijke organisaties. Voorbeelden zijn: geld voor een BoodschappenPlusBus voor ouderen, computers voor een jongerencentrum, werknemersvrijwilligers die huiswerkklassen of een dagje uit van mensen met een handicap verzorgen en de organisatie van ‘beursvloeren’ in tal van Nederlandse gemeenten. Op beursvloeren worden vraag en aanbod bij elkaar gebracht en diensten geruild. Een accountantsbureau helpt bijvoorbeeld een sportvereniging met de boekhouding en jaarrekening en kan in ruil daarvoor gebruik maken van de tennisbaan. Jaarlijks doen ongeveer 1500 bedrijven en non-profitorganisaties mee.
Een ander voorbeeld van MBO zijn de workshops Goede Zaken van Rabobank Foundation en Stichting Doen, waarin maatschappelijke organisaties leren samenwerken met het bedrijfsleven. In 2008 namen rond 600 mensen deel aan de workshops.
Er is hele infrastructuur rondom MVO en MBO aangelegd. Bedrijven en maatschappelijke organisaties treffen elkaar in tal van platforms, zie bijvoorbeeld www.betrokken.nu.
Geen prioriteit
Bij landelijk kenniscentrum Movisie, waarin het voormalige NIZW (minus Jeugd) is ‘betrokken ondernemen’ één van de thema’s van het programma leefbaarheid. Movisie ondersteunt de genoemde beursvloeren (zie kader) en onderzoekt de mogelijkheden van MBO op buurt- en wijkniveau. En Civiq, voormalige organisatie voor vrijwillige inzet, net als NIZW opgegaan in Movisie, gaf in 2005 bijvoorbeeld een handleiding Zakendoen met bedrijven, een goede business uit. De sociale en commerciële sector hebben elkaar dus wel in het vizier. Toch is samenwerking nog grotendeels onontgonnen gebied, zegt Stefanie Lap, projectleider MBO bij Movisie. Professionals in de welzijnssector geven kennelijk geen prioriteit aan het onderwerp. ‘Eind 2008 boden we een workshop Samenwerken met bedrijven aan, voor opbouwwerkers en managers. We stuurden uitnodigingen naar 600 welzijnsorganisaties en kregen om onduidelijke redenen maar 17 aanmeldingen. Maar die 17 deelnemers gaven wel unaniem aan dat ze graag een vervolg zien.’ Voor Stefanie Lap een aanwijzing dat het vooral ‘onbekendheid met de mogelijkheden is, plus de traditionele oriëntatie van de sociale sector op de overheid als subsidiegever’.
Samenwerking kan welzijnsorganisaties niet alleen geld opleveren dat zij door lokale bezuinigingen of gemiste aanbestedingen zijn verloren, het kan ook tot een beter welzijns’product’ leiden. Tenminste, als de middelen en bedrijfsmatige/commerciële know how van bedrijven worden gekoppeld aan de kennis, ervaring en netwerken van welzijnsprofessionals in de wijk. Want dat gaat wel eens mis. Stefanie Lap: ‘Het komt voor dat bedrijven een vastomlijnd plan hebben: op die dag willen we met zoveel personen voor die doelgroep dit en dat doen. Vervolgens verwachten ze van de welzijnsorganisatie dat die het organiseert. Samenwerken doe je echter op basis van gelijkwaardigheid.’
Autokraak en stages
Het mogen er dan weinig zijn, welzijnsinstellingen díe zaken doen met bedrijven, zijn er uitgesproken positief over. Jan Buijze bijvoorbeeld, gebiedsmanager van Doenja Dienstverlening in de Utrechtse wijk Kanaleneiland. Hij heeft het hele jaar door bedrijven op bezoek. ‘ING, Deloitte & Touch, Rabobank en Berenschot bieden vrijwilligers aan om te klussen in de wijk. Winkelbedrijf Gamma sponsort huiswerkklassen. In een wijk als Kanaleneiland ligt meer werk dan wij als welzijnsorganisatie ooit kunnen uitvoeren. Iedere hulp en alle middelen zijn welkom.’ De ene keer zijn het dertig kerstpakketten die een bedrijf Jan Buijze gaf op een nieuwjaarsborrel, voor buurtbewoners die hulp nodig hebben. De andere keer gaat het om sponsoring van de informatiebus die Doenja door de wijk wil laten rijden.
Buijze’s uitgangspunt is dat beide partijen voordeel van de samenwerking moeten hebben. Een voorbeeld van zo’n win/winsituatie biedt de bijeenkomst over leefbaarheid en veiligheid in Kanaleneiland waar hij bij was, georganiseerd door de Rabobank. Aanleiding was het grote aantal autokraken in de wijk en het effect daarvan op plaatselijke bedrijven. Vertegenwoordigers van bedrijven en bewoners, onder andere Marokkaanse jongeren, kregen begrip voor elkaars problemen. De jongeren trokken zich de blik- en imagoschade door de autokraken aan. Op hun beurt wezen zij op de imagoschade die zij als Marokkaanse jongeren zelf oplopen, waardoor ze bijvoorbeeld moeilijk aan een stageplek komen. De Rabobank stelde daarna een ruimte en een stagiaire ter beschikking om jongeren uit de wijk die een stageplaats zoeken, te matchen met bedrijven.’
De bemiddeling heeft ‘uitstekend gewerkt’ en veel stageplekken opgeleverd, weet Buijze. Maar het project is alweer beëindigd en dat is het enige wat hij op een dergelijke inzet tegen heeft. ‘Hun inzet zou blijvend moeten zijn. Ook als een bedrijf bijvoorbeeld startende ondernemers in de wijk wil coachen, ben je er niet met een jaarlijkse bedrijvendag. Dat moet je regelmatig doen, bijvoorbeeld elke twee weken een coachuur.’
Het initiatief tegen eenzaamheid vanuit het bedrijfsleven vindt Jan Buijze ‘heel goed’. ‘Als de Coalitie maar niet voorbijgaat aan wat er allemaal al is hieromtrent. Welzijnsinstellingen moeten gewoon meedoen. Wij hebben locaties in de wijk waar mensen elkaar ontmoeten, wij kennen veel bewoners en hun problemen. Maar er zijn ook mensen die we níet bereiken. Dat zouden we samen kunnen proberen.’
De commerciële en sociale sector lijken elkaar vooralsnog meer aan te vullen dan dat ze elkaar bijten. Maar maatschappelijk betrokken ondernemen is vooral éénrichtingsverkeer, waarbij bedrijven geven en goed doen en de samenleving, wijk, buurt of doelgroep ontvangt. Zij hebben een zelfstandige waarde en betekenis voor bijvoorbeeld de leefbaarheid in de wijk. Hoewel de wijk hét domein is van de sociale sector, hebben bedrijven het welzijnswerk niet nodig om hun maatschappelijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid te tonen. Maar zij geven met hun gulle, vaak eenmalige en kortdurende sociale investeringen in de samenleving ook geen blijk veel kaas te hebben gegeten van de complexiteit van maatschappelijke problemen als uitsluiting of verdwijnende saamhorigheid. Daar zit juist de know how van welzijnsprofessionals.
Met samenwerking valt meer te winnen dan te verliezen. Bedrijven die zeggen bij te willen dragen aan sociale cohesie of zelfs sociaalmaatschappelijke innovatie, lijken vooral hun maatschappelijkheid te willen onderstrepen en verbaal aansluiting te zoeken bij het heersende beleid(sjargon). In het veld is van branchevervaging tussen de profit en sociale sector geen sprake.