Gabi is begin tachtig en niet meer de kwiekste. Ze is stijf bij het opstaan, het lopen gaat moeilijker en ze is snel gedeprimeerd. De lichamelijke ongemakken van de ziekte van Parkinson zijn het ergste niet. Gabi heeft een scootmobiel, waarmee ze naar de markt kan. In de wekelijkse fysiotherapie doet ze bewegingsoefeningen. De eenzaamheid en gevoelens van somberheid zijn lastiger te verhelpen. Haar kinderen en kleinkinderen kijken weinig naar haar om. ‘Te druk’ of ‘wonen te ver weg’. Ze heeft haar gedachten, de tv en soms een boek. ‘Ik heb geen gemakkelijk leven gehad,’ vertelt ze. ‘Met m’n eerste man was ik heel gelukkig. Ik moet nog vaak aan hem denken. Na enkele jaren huwelijk stierf hij helaas. Ik was halverwege twintig, met twee kleine kinderen.’ Haar tweede man, dat duurde niet lang. ‘Hij was bazig.’ Met haar laatste man kreeg Gabi nog een derde kind. Jarenlang ging het goed tussen hen, daarna minder. Op zijn sterfbed een aantal jaar geleden werd pas duidelijk waarom. Gabi: ‘Hij had homoseksuele gevoelens. Ik heb dat nooit geweten. We zijn tot zijn dood bij elkaar gebleven.’ Haar beste herinneringen zijn die aan kampeervakanties. ‘Eenvoudig, gewoon lekker kamperen in Nederland.’ Nu wordt ze blij van mooie muziek en van kunst. Haar vader werkte vroeger bij het theater. Hij was joods en werd in de oorlog weggehaald. ‘Net als ik bleef m’n moeder jong alleen met opgroeiende kinderen achter.’ Gabi heeft een tijd ondergedoken gezeten in Friesland. Ze herinnert zich haar gastgezin met warmte. Af en toe zag of sprak ze hen nog, haar Friese halfzus en -broer, zoals ze hen noemt. Laatst is een van hen overleden. Het kostte moeite bij de begraafplaats te komen, maar ze heeft hem de laatste eer bewezen.
Als het haar tijd is, wil ze opgebaard worden in tentdoek. ‘In een tent voelde ik me fijn.’