De rol die milieuverschillen tussen gezin van herkomst en pleeggezin voor pleegkinderen spelen, wordt onderschat.
Tijdschrift voor sociale vraagstukken – april 2012
Zijn pleegouders te idealistisch over het bieden van extra kansen aan pleegkinderen? Ontstaan er spanningen wanneer pleegkinderen op zoek gaan naar hun roots? Drie pleegouders buigen zich over deze vragen. Bij hen ging het mis toen hun pleegkinderen in de puberteit kwamen. Een gesprek over de maalstroom van gebeurtenissen waarin zij terechtkwamen.
Bij pleegmoeders Guusje en Tessa komen de pleegkinderen als ze nog klein zijn: Erdem, pleegzoon van Guusje, is drie, Tessa’s pleegdochter Lisa is vijf. Beide vrouwen hebben een ouder eigen kind. Pleegouder Annelies krijgt Tim in huis als hij twaalf is. Hij is een klasgenoot en vriendje van haar eigen kind. De biologische ouders van de drie kinderen zijn wegens ernstige verslaving en psychiatrische problematiek niet in staat de kinderen zelf groot te brengen.
Blijvertjes
Erdem hoort in korte tijd helemaal bij z’n nieuwe familie. Z’n echte moeder is met de noorderzon vertrokken, z’n vader is nooit in beeld geweest. Guusje: ‘Erdem zei uit zichzelf mama en papa tegen ons. Hij claimde ons als zíjn ouders. Als onze oudste zei op haar 18de uit huis te willen, vroeg hij angstig of hij niet weg hoefde op z’n 18de.’ Het is de bedoeling dat Erdem tot z’n volwassenheid blijft. Dat geldt ook voor Lisa. Zij zou eerst een jaar komen, het worden twee jaar. Als dan blijkt dat haar ouders langdurig niet voor haar kunnen zorgen, beslissen kinderrechter en Bureau Jeugdzorg voor een langdurige plaatsing in het pleeggezin. Lisa’s grootouders leggen zich daar echter niet bij neer. Niet na twee jaar, niet na zes jaar en niet na tien jaar pleeggezin. Vanwege loyaliteit aan haar familie, is veilige hechting van Lisa moeilijk, zo niet onmogelijk. Tessa: ‘Het lijkt alsof ze het niet fijn mág hebben bij ons. Het pleeggezin móet mislukken. De familie ondermijnt m’n gezag, onder andere door kwaad over me te spreken.’ Er zijn veel wisselingen van gezinsvoogden. Eén gezinsvoogd belooft de familie zelfs Lisa bij hen ‘terug te bezorgen’. Pleegmoeder Tessa voelt zich gedemoniseerd.
Tim gaat deel uitmaken van Annelies’ gezin na onderling overleg met ouders van school en buren en familieleden uit de buurt waar hij met z’n moeder woont, zonder tussenkomst van pleegzorg. Jeugd- en pleegzorg houden zich afzijdig, van matching of begeleiding is geen sprake. Pas later wordt de ‘plaatsing’ officieel. De eerste maanden gaan goed, maar al snel ontstaan problemen.
Hogedrukpan
Erdem blijkt adhd te hebben en is neurologisch beschadigd. Lisa heeft concentratieproblemen en terugkerende loyaliteitsconflicten. Tim kan zich niet hechten. De pleegouders trekken veel hulpverlening uit de kast of proberen dat. Rugzakjes, therapieën, speciaal onderwijs en vele gesprekken met leerkrachten, hulpverleners en instanties. Ze stoppen er veel energie, tijd en emoties in.
Als de kinderen 13, 14 jaar zijn, breken moeilijke tijden aan. Erdem raakt, in de hogedrukpan van adhd en puberhormonen, uit het spoor van school, krijgt verkeerde vriendjes en komt in aanraking met criminaliteit. Lisa blijft zitten, komt regelmatig niet thuis ’s nachts, zet anderen tegen haar pleegmoeder op en gaat volledig haar eigen gang. ‘Lisa zoekt permanent naar afwijzing, naar het zie-je-wel-moment van “Ze wil me niet”,’ zegt Tessa. Tim manipuleert z’n pleegmoeder, schopt scènes en berooft haar van grote sommen geld. Hij drijft z’n pleegmoeder tot het uiterste en bepaalt de agenda. Annelies’ eigen kind gaat steeds meer gebukt onder de spanningen in huis. De situatie escaleert. Annelies: ‘Ik had het gevoel in een emotionele achtbaan te zijn beland waarbij we van incident naar incident vlogen.’
De pleegouders krijgen van jeugd- en pleegzorgmedewerkers te horen dat ze hun pleegpubers ‘meer ruimte’ moeten geven. Terwijl zij er van overtuigd zijn dat juist grenzen stellen deze kinderen houvast geeft en bittere noodzaak is, hoeveel conflicten dat ook oplevert. De maat is vol als de grenzen van de moeders worden overschreden en de integriteit van hun persoonlijke leefwereld aangetast raakt.
Er gebeurt wat de drie vrouwen zichzelf hadden bezworen nooit te zullen doen: ze beëindigen de pleegzorg en wijzen het kind waar ze zo veel van houden de deur. De jongeren – op dat moment respectievelijk vijftien en zestien jaar – zijn, ondanks alles wat aan hulp en ondersteuning is geprobeerd, niet meer te handhaven thuis.
Waardoor ging het mis? Hadden problemen voorzien en voorkomen kunnen worden?
Verschillende milieus
Guusje, Tessa en Annelies zijn goed opgeleide en zelfbewuste vrouwen, met een baan, een gezin en ruimte in hun spreekwoordelijke ‘huis en hart’ om voor nóg een kind te zorgen. Guusje en Tessa kiezen vol overtuiging voor pleegzorg, Annelies rolt er in. Ze ondervinden dat hun leefsituatie geen garantie is voor een goed verloop van pleegzorg. Omdat het bij pleegzorg in de meeste gevallen (en ook in hun geval) gaat om kinderen van lager opgeleide ouders, vragen ze zich zelfs af of het ‘goede’ milieu dat ze hun pleegkinderen bieden niet juist een contra-indicatie voor succes is. Bij Annelies spelen milieuverschillen binnen het netwerk al vanaf het begin op. Tims keuze wordt door het lager opgeleide deel van zijn netwerk als ‘verraad’ gevoeld. Hij zit klem tussen beide partijen. Als er dan ook nog met pubergedrag samenhangende problemen gaan spelen, blijkt de basis te zwak om zulke conflicten aan te kunnen. Ook bij Lisa spelen milieuverschillen een rol. ‘Toen ik Lisa een spel gaf, deed de familie haar een duurder spel cadeau,’ zegt Tessa, ‘alsof de familie wilde laten zien dat ze niet ‘voor me onder deed’. Ook mocht ik er niets van zeggen toen Lisa, als kleintje, naar films voor boven de 18 jaar keek. De familie hield mij voor vijandig tegenover hun leefstijl.’ Bij Erdem, met Turkse ouders, spelen naast milieu- ook cultuurverschillen. In de puberteit gaat hij zich bijvoorbeeld identificeren met Turkse moslims.
Ondubbelzinnige steun
Tijdens de voorbereiding op pleegzorg worden pleegouders gewezen op de ruimte die zij hun pleegkind moeten geven voor de eigen cultuur, het geloof of gebruiken. Maar er is geen aandacht voor de betekenis van het milieu en/of de leefstijl van het pleeggezin voor het kind. Zo vanzelfsprekend als het ideaal van hoger opgeleide pleegouders die ‘een kind extra ontwikkelingskansen bieden’ lijkt, zo anders kan het in de praktijk lopen. Het geplaatst worden in een gezin van hoger opgeleiden kan tot spanningen leiden. Zo hebben kinderen het gevoel teveel op de tenen te moeten lopen of zelfs diefstal rechtvaardigen vanuit de veronderstelling dat hun pleegouders ‘rijk’ zijn.
Is er rancune bij de oorspronkelijke familie over echte of vermeende ongelijkheid in ten opzichte van het pleeggezin en wat doet dat met een kind? Gaat het zich, onder invloed van puberemoties, extra afzetten tegen het ‘vreemde’ milieu waarin het terecht is gekomen?
Het is een thema waar begeleiders van de pleeggezinnen nooit over praten. Guusje, Annelies en Tessa vinden dat jeugdzorg en pleegzorgorganisaties zich van mogelijke problemen op dit gebied bewust moeten zijn. Ze zouden er bij de matching en begeleiding op moeten anticiperen. Guusje: ‘Denk bijvoorbeeld bij de schoolkeuze voor het kind mee welke school en welk onderwijs voor hem/haar het meest geschikt zou zijn.’
Guusje, Tessa en Annelies hebben de kwaliteit van de professionele ondersteuning als onvoldoende ervaren. Zo laten pleeg- en jeugdzorgwerkers volgens hen het hoofd te makkelijk hangen naar de wensen van de kinderen en hun biologische familie, waardoor de pleeggezinnen zich in de kou voelen staan.
Jeugd- en pleegzorg kiezen bij langdurige plaatsing, de zogeheten opvoedingsvariant, uit pleeggezinnen die zijn gescreend op hun vaardigheden om pleegkinderen kansen en een veilige omgeving te bieden. Pleegouders worden sinds een aantal jaar beschouwd als collega’s van professionals. Zij moeten er daarom op kunnen rekenen dat de professionals ondubbelzinnig achter hen staan wanneer er een conflict uitbreekt met het kind of de familie, zo vinden de moeders. ‘Hun handelen en opvoedstijl zouden bij verschillen van mening of klachten protocollair beschermd moeten zijn, net als die van medewerkers in opvanghuizen.’
Afglijden
Guusje volgt Erdem ook nu nog en staat hem waar nodig bij. Gevoelsmatig is hij nog altijd ‘haar’ pleegkind. Ze betaalt z’n ov-kaart, hij krijgt zakgeld en komt wekelijks eten. Het gaat niet goed met hem. Erdem gaat meestal niet naar school en is al meermaals geschorst, met de politie in aanraking geweest en verhuisd. De kans dat hij verder afglijdt is groot. Ook Tessa heeft nog contact met haar ex-pleegdochter. ‘Ik heb Lisa bezworen dat ze een goed kind is en dat ik veel van haar houd. Ik wil(de) haar niet het gevoel geven dat ook haar tweede moeder haar heeft weggedaan.’ Met Lisa gaat het eveneens zeer matig. Ze wil met school stoppen, brengt veel tijd op straat door en haar nieuwe pleeggezin zei haar na vijf maanden al de wacht aan. Zowel Erdem als Lisa identificeert zich met jongeren op straat. Problemen als verslaving en tienerouderschap liggen op de loer.
Ook met Tim lijkt het bergafwaarts te gaan. Annelies vindt de wijze waarop de pleegzorg is beëindigd ‘verschrikkelijk’. ‘Ik vind het ook na een jaar nog een drama. Het kost me veel moeite er vrede mee te hebben – zeker omdat het slecht met Tim gaat.’
Breakdown voorkomen
Met het analyseren van waar het ontspoorde en wat er had moeten gebeuren om de pleeggezinnen heel te houden, willen de vrouwen medewerkers in de jeugd- en pleegzorg doordringen van hun verantwoordelijkheid voor het slagen van pleeggezinnen. Ook hopen ze tegenwicht te bieden aan de suikerzoete voorstelling van pleegzorg voor mensen ‘met plaats in hun huis en hart’. Guusje, Tessa en Annelies willen niemand ontmoedigen (‘Integendeel!’), maar mensen wel voorhouden hoe ontwrichtend het mogelijk mislopen van pleegzorg kan zijn. Onderzoek wijst uit dat die kans groot is, té groot. Bij plaatsingen van pleegkinderen boven 11 jaar, is die kans op een breakdown, zoals wetenschappers het noemen, zelfs 50% (zie b.v.: Een onderzoek naar breakdown en de ontwikkeling van adolescente pleegkinderen bij langdurige pleegzorgplaatsingen, Simon van Oijen, 2010). Dat percentage moet naar beneden kunnen, menen Annelies, Tessa en Guusje. Laat professionals met vooruitziende blik samenwerken met gezinnen, samen oplossingen zoeken. Ook moeten ze stoppen het mislopen van ‘plaatsingen’ in te calculeren, zoals nu lijkt te gebeuren. Guusje: ‘Voor hen lijkt crashen een dagelijkse werkelijkheid, waar ze niet veel woorden aan vuil maken. De jongeren komen in een andere voorziening en klaar is kees. Voor de pleegkinderen en -gezinnen is het een drama.’ ‘Onze kinderen zijn er niet op vooruit gegaan na overplaatsing,’ zegt Annelies. ‘Jeugd- en pleegzorg kunnen beter harder vechten voor het behoud van pleeggezinnen.’
Om herkenning van de jongeren en hun voormalige pleeggezinnen te voorkomen en in overeenstemming met de voorschriften van pleegzorg, zijn de namen in dit artikel gefingeerd.