Laagbegaafde SW-medewerkers met kinderen krijgen soms te maken met verplichte begeleiding, jeugdzorg of zelfs uithuisplaatsing. Ingrijpende maatregelen die kunnen leiden tot frequent verzuim op het werk.
SW Journaal september 2015
SW- en werk/leer-bedrijven kunnen een helpende hand bieden aan werknemers die als ouders in de problemen komen. ‘Je hebt met mensen te maken die ziek zijn van ellende.’ Richtlijnen zijn er niet. Is landelijk beleid nodig?
Ada Verheij (55) werkt op de foodafdeling van een Brabants SW-bedrijf. ‘Ik pak onder andere chocolaatjes, kaneelballen en spekjes in.’ Zij heeft drie kinderen, van twee verschillende vaders. Twee dochters, van nu 30 en 16 jaar en een zoon van 14 jaar. De oudste heeft een verstandelijke beperking en verhuisde twaalf jaar geleden naar een voorziening voor begeleid wonen. De twee jongsten wonen sinds acht jaar in een pleeggezin. Ada vertelt open wat er is gebeurd en hoe ze haar situatie ervaart. ´Mijn middelste kind was drie toen ze vertelde dat haar vader “lief” was, maar ook “stout”.’ Ik schakelde de huisarts in en jeugdzorg. M’n dochter kreeg een onderzoek en testen. Ze vertelde dat papa het ook bij haar kleine broertje deed.’ De jongste kinderen gingen een tijdlang naar een medisch kinderdagverblijf, voor dag en nacht. Later konden zij samen in een pleeggezin worden opgenomen. Ook de oudste, zwakbegaafde dochter bleek te zijn misbruikt, de directe aanleiding voor de verhuizing. Hoe verdrietig ook, Ada was eens met de uithuisplaatsing van haar drie kinderen. ‘Ik kon de situatie thuis niet meer handelen,’ zegt ze. ‘Ik ben zelf ook mishandeld, zowel geestelijk als lichamelijk.’
Ada ziet haar kinderen een keer per maand. ‘Het pleeggezin woont vlakbij. Als ze jarig zijn, doe ik iets met hen. Dit jaar ben ik met de jongste twee naar de dierentuin geweest.’
Knokken
Ook Amsterdams werk/leerbedrijf Pantar heeft soms te maken met medewerkers die thuis als ouders onder toezicht van jeugdzorg staan. In principe moeten medewerkers gezinsproblemen in privétijd regelen, zegt HR-adviseur Karen Loos. ‘Als dat niet lukt, bekijkt de leidinggevende per persoon wat nodig is. Allereerst binnen de bestaande verlofregelingen. Wanneer die niet toereikend zijn, bekijken we wat nog meer mogelijk is. Dat wordt altijd individueel bekeken en bepaald.’ Doras verzorgt voor Pantar de maatschappelijke dienstverlening. Bij een melding van gezinsproblematiek voert Doras een gesprek met de medewerker en werkleider samen. Afhankelijk van wat er aan de hand is, stelt men vervolgens bijvoorbeeld een plan van aanpak op en/of voert gesprekken met de medewerker. Daarna verwijst men hem of haar door naar de hulpinstantie waar het probleem thuishoort. ‘Wij dragen medewerkers ‘warm’ over,’ aldus de woordvoerder van Doras. Als dat nodig is, neemt Doras ook contact op met de instelling die al doende is met het gezin.
Linda van Leest van SW-bedrijf BaanStede in Purmerend maakte verschillende uithuisplaatsingen van dichtbij mee, waaronder heel dramatische. Zij werkte jarenlang als verzuimcoördinator en is momenteel gedetacheerd. ‘Ik ken vier, vijf situaties bij BaanStede, op een populatie van 1000 SW-werknemers. Het ging vooral om kinderen van medewerkers met een verstandelijke beperking. Sommige ouders voelden zich door instanties bekeken en in hun eer aangetast. Zij vonden dat de voogden er teveel alleen voor de kinderen waren en hen als ouders onvoldoende betrokken bij wat er ging gebeuren. Een aantal moeders en vaders was continue aan het knokken om gezien en gehoord te worden. Bij uithuisplaatsing vochten ze voor terugplaatsing. Dat leverde zoveel stress op dat ze niet meer konden werken. Mensen meldden zich ziek. Toen wij nog intern bedrijfsmaatschappelijk werk hadden, kostte het veel tijd om hen weer op de rit te krijgen. Het was ons en misschien ook de ouders zelf wel duidelijk dat zij hun kinderen geen basis konden bieden. Maar ze wilden wel voor vol worden aangezien.’
Eerlijk en open
De ex-man van Ada Verheij werd in 2004 opgepakt wegens drugssmokkel en is twee keer veroordeeld. ‘Hij heeft gezeten voor drugshandel en daarna voor het misbruik van m’n oudste dochter,’ vertelt Ada. Nu woont haar ex op veilige afstand. Ada heeft geen contact meer met hem.
Ze leefde enkele jaren van een bijstandsuitkering. Uit een test van de Sociale dienst bleek dat ze laagbegaafd was. Ada kreeg een indicatie voor de sociale werkvoorziening. ‘Al bij de kennismaking op het SW-bedrijf heb ik eerlijk verteld wat er met mijn kinderen en mij is gebeurd.’ Ook liet ze haar werkleider meteen weten dat ze de dag dat ze haar kinderen ziet, vrij neemt. ‘Ik kan niet tegen stress, ruzie of teveel prikkels. Als er iets vervelends gebeurt op het werk, wil ik dat niet meenemen naar m’n kinderen. Soms maakt een collega van me namelijk ruzie met anderen. We spraken af dat ik naar de werkleider loop als dat gebeurt op mijn afdeling. Soms is er een gespannen sfeer in de kantine, dan loop ik ook weg.’
Als er iets met haar kinderen aan de hand is, vraagt Ada een extra vrije dag. ‘Mijn zoontje heeft bijvoorbeeld pas zijn pleegmoeder geslagen. Hij belde direct mij op. Ik zei dat ik het slaan niet pikte. “Je moet meer praten, slaan lost niets op.” Ik nam contact op met zijn pleegmoeder. Ik kan gelukkig goed met haar opschieten. Als er iets gebeurt, zitten we op één lijn.’
Haar werkleider reageerde goed toen Ada vertelde over dat akkefietje met haar zoon in het pleeggezin. ‘Ik moest m’n hart luchten, want het zat me erg hoog. Ik had een heel fijn gesprek met hem. “Geniet van jouw uurtjes met je kinderen en laat de pleegouders de opvoeding doen,” zei hij. Dat had ik echt nodig.’ Ook met collega’s praat ze soms over haar kinderen. Het kind van één van hen woont ook in een pleeggezin. Collega’s reageren nooit vervelend. ‘Ze zeggen dat ze het knap van me vinden, zoals ik ermee omga.’
Ada werkt vier dagen. Als ze door een extra vrije dag niet genoeg uren maakt, kan zij dat een andere dag inhalen. Ze is heel tevreden over de manier waarop haar bedrijf omgaat met haar situatie. ‘Ook als ik m’n dag niet heb, houden ze rekening met me. Als iets te moeilijk voor me is, bijvoorbeeld omdat ik niet lang kan staan, kan ik ander werk doen. Heel gemakkelijk eigenlijk.’ Ze denkt dat dat komt omdat ze haar best doet op het werk. ‘Als iemand hulp nodig heeft, help ik hen. Ik ben aardig en dan zijn anderen ook aardig tegen mij.’
Pleegouders welkom
Positief is ook de ervaring van pleegmoeder Marion Kruis. Zij zorgde ruim 20 jaar voor een kind van ouders die in de sociale werkvoorziening werken. ‘Onze pleegdochter was zes maanden toen ze bij ons kwam en woont inmiddels twee jaar op zichzelf. Wij gingen soms naar het bedrijf toe, bijvoorbeeld op Open dagen of bij de viering van een jubileum. Onze opgroeiende dochter werd daarvoor uitgenodigd en wij als pleegouders gingen mee. Als kind kreeg ze een kleurplaat en potloden. Dan zat ze heerlijk te kleuren naast haar vader en moeder. Zij had daar echt een plek. “Wat heb je mooie dochter!”, zeiden collega’s tegen haar moeder. Het was ook volkomen geaccepteerd dat ze in een pleeggezin woonde.’ Op een gegeven moment had ze door wat er aan de hand was, dat voelde ze aan, vertelt Marion Kruis. ‘Ik herinner me dat ze eens haar rapport van de basisschool aan haar ouders liet zien. Ze begreep dat ze niet konden lezen en ging dat rapport toen aan hen voorlezen, op de bank. Roerend.’ Ook met Sinterklaas was het pleeggezin van de partij in het SW-bedrijf. Marion: ‘Onze andere pleegdochter mocht mee. Wij namen dan zelf een cadeautje voor haar mee, zodat ook zij wat van de Sint kreeg.’
Samenwerken
De medewerkers van BaanStede liggen voormalig verzuimcoördinator Linda van Leest nog na aan het hart. Daarom vertelt ze graag over haar ervaringen. Over het kind dat aan het ouderlijk gezag werd onttrokken. En over het stel dat de kans kreeg hun kind zelf op te voeden, met intensieve begeleiding. ‘Uiteindelijk mislukte het toch en werd het kind alsnog uit huis geplaatst. Een ander stel in het bedrijf voedt het kind wel zelf op. De jongen is nu puber en is de baas in huis. Je bemoeit je natuurlijk niet met de keuze van mensen om ouder te worden, maar zo’n voorbeeld raakt wel de lastige, ethische discussie over het al dan niet kinderen mogen krijgen.’
BaanStede zocht meermaals contact met zorgprofessionals, om een vastgelopen opvoedsituatie vlot te trekken. ‘Een teamleider of bedrijfsarts signaleerde dat iemand zorg- of opvoedingsproblemen thuis had. Of ik zag dat een medewerker erg vaak verzuimde. Soms was contact met de begeleiders bij zorgorganisaties voldoende en gaven wij een medewerker een extra vrije dag of verlof. Ook zochten we eens contact met een hulporganisatie voor kinderen met een verstandelijke beperking. Het kind van een SW-medewerkster was uit huis geplaatst en de afgesproken contactregeling liep niet. Moeder en kind hebben beiden een verstandelijke beperking. Wij vroegen bemiddeling om die bezoekafspraken op een externe locatie beter te regelen. Verder hebben we op het bedrijf ronde tafeloverleg georganiseerd, met de ouders, het bedrijfsmaatschappelijk werk en verschillende zorgorganisaties, om de neuzen allemaal één kant op te krijgen. Dat is helaas niet meer mogelijk, omdat het bedrijfsmaatschappelijk werk vanwege de bezuinigingen nu wordt ingehuurd. Er zijn minder uren beschikbaar.’ Wel doet BaanStede in het kader van de transities van zorg en participatie naar de gemeenten inmiddels mee aan een geïnstitutionaliseerd regionaal samenwerkingsverband om kwetsbare burgers als de (oude) SW-doelgroep op integrale wijze te ondersteunen bij werk, zorg, wonen en welzijn.
Beter leren signaleren
Ouderschap is in principe een privézaak. Er is geen beleid, noch zijn er cijfers bekend over SW-medewerkers die onder toezicht van jeugdzorg staan, laat de woordvoerder van branchevereniging Cedris weten. ‘We handelden niet volgens bestaande richtlijnen, maar speelden flexibel in op de situatie: maatwerk dus. Je hebt met mensen te maken die ziek zijn van ellende,’ zegt Linda van Leest van BaanStede. ‘Wij waren betrokken bij de thuissituatie van die medewerkers, boden een luisterend oor en konden hen de weg wijzen. Dat is voor een SW-bedrijf voldoende. De begeleiding is aan gespecialiseerde organisaties. Maar het zou goed zijn als leidinggevenden in SW-bedrijven beter leren signaleren, vóórdat het verzuim uit de hand loopt. Een signaal kan, behalve verzuim en vaak vrije dagen vragen, zijn dat op een afdeling veel wordt gepraat over problemen met bijvoorbeeld jeugdzorg. Het zou niet van toeval moeten afhangen of een crisissituatie thuis tijdig en goed wordt opgepakt. Het zou mooi zijn als ieder werk/leer- of SW-bedrijf een actuele sociale kaart heeft om adequaat te kunnen doorverwijzen en goed samen te werken met begeleiders van buiten.’