Sinds de Participatiewet krijgen jonggehandicapten alleen bij meer dan 80% arbeidsongeschiktheid een Wajong-uitkering. Voor toeleiding naar werk kunnen zij bij de gemeente terecht. Tussen UWV en gemeente is echter een grijs gebied.
SW-Journaal voorjaar 2017
Een Wajong-uitkering vraag je aan bij UWV. Maar sinds de introductie van de Participatiewet is de selectie aan de poort strenger geworden. Sinds 1 januari 2015 krijgen jonggehandicapten alleen bij meer dan 80% arbeidsongeschiktheid nog een Wajong-uitkering. Anderen kunnen voor toeleiding naar werk naar de gemeente stappen. Tussen UWV en gemeente is een grijs gebied waar jongeren uit de doelgroep gemakkelijk uit het zicht raken of niet krijgen waar ze recht op hebben. Hebben werkende jongeren met beperkt arbeidsvermogen recht op een aanvullende uitkering? En wie is verantwoordelijk voor arbeidsre-integratie wanneer zij ziek uitvallen of worden ontslagen?
Nikita
Nikita (19) uit Uithoorn heeft een verstandelijke beperking. Vorig jaar kwam ze van de praktijkschool, die haar verwees naar het UWV. De keuringsarts van UWV stelde vast dat Nikita een arbeidsvermogen heeft voor 24 uur per week. Nikita werd op eigen verzoek opgenomen in het doelgroepregister voor de Banenafspraak, maar vond zelf al snel een baan. ‘Op school liep ze stage bij de groenteboer in de buurt. Dat ging zo goed dat ze in dienst is genomen,’ vertelt Sandra van Seters, yogadocent en pleegmoeder van Nikita. ‘Ze heeft een contract voor een half jaar. De werkgever heeft van UWV een no-riskpolis voor het geval Nikita ziek uitvalt en betaalt haar salaris. Officieel heeft ze een jobcoach van de gemeente, maar in de praktijk begeleiden de groenteboer en ik Nikita zelf. We overleggen regelmatig met elkaar, zodat er geen ruis ontstaat, want dat brengt haar van slag. Nikita doet het fantastisch, onverwacht goed eigenlijk. De klanten zijn dol op haar.’
Nikita voert eenvoudige taken uit, met veel herhaling, en ze werkt langzaam, maar naar ieders tevredenheid. Ze verdient echter weinig, te weinig om thuis in de kosten bij te dragen. Sandra van Seters: ‘Nikita verdient 230 euro netto per maand. UWV had gezegd dat de gemeente het salaris zou aanvullen. Dat is niet gebeurd. We meldden ons vorig jaar bij het Sociaal loket in Uithoorn, maar dat hield de boot af. Men wilde eerst een loonwaardemeting. De gemeente kocht die in, maar het resultaat ken ik niet. De mevrouw van het Sociaal loket liet ons later echter weten dat Nikita honderd procent kan werken. De regel dat een jongere die niet het minimumloon kan verdienen een aanvulling krijgt, kende zij niet.’ Van Seters heeft gemeente Uithoorn de vraag voorgelegd welke mogelijkheid er voor Nikita is om het beperkte salaris dat zij zelf kan verdienen, aan te vullen.
Kritiek Inspectie SZW
De Inspectie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) deed in 2016 onderzoek naar de overheveling van de doelgroep van UWV naar gemeenten. De inspectie constateert dat zowel gemeenten als UWV nog niet alle taken qua jongeren met een arbeidsbeperking (goed) uitvoeren. Zo stelt de Inspectie dat UWV en gemeenten zich vooral richten op de instroom van jonggehandicapten op de arbeidsmarkt. Met VSO- en Praktijkscholen zijn (regionale) afspraken gemaakt om jongeren die niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen maatwerk te bieden bij het zoeken naar werk of dagbesteding. Ook in het kader van de Banenafspraak is extra aandacht voor schoolverlaters uit het speciaal voortgezet onderwijs (zie SW-Journaal, maart 2017). Maar UWV en gemeenten zien schooluitvallers en schoolverlaters met een arbeidsbeperking uit het regulier onderwijs vaak over het hoofd. Kritiek heeft de Inspectie ook op wat gemeenten de jongeren die instromen aanbieden. De meeste gemeenten begeleiden jongeren die minder dan de helft van het minimumloon kunnen verdienen niet naar betaald werk. Zij krijgen uitsluitend participatie in de vorm van dagbesteding of vrijwilligerswerk aangeboden, zo staat in het inspectierapport Als je ze loslaat, ben je ze kwijt (oktober 2016). Bij de toeleiding naar de arbeidsmarkt van jongeren als Nikita, met een arbeidsvermogen rond de vijftig procent, zijn gemeenten volgens de Inspectie te zuinig; ‘De meerderheid begrenst de inzet van jobcoaching in omvang en/of duur, waardoor de kans op duurzame participatie kleiner is.’ Slechts twintig procent van de gemeenten maakt bij de dienstverlening aan jongeren met een arbeidsbeperking gebruik van SW-bedrijven en hun deskundigheid en voorzieningen.
Re-integratieverantwoordelijk
Volgens de Inspectie realiseren gemeenten zich bovendien niet altijd dat zij verantwoordelijk zijn voor jonggehandicapten die hun baan verliezen of ziek uitvallen. ‘Gemeenten zijn zich onvoldoende bewust van hun re-integratieverantwoordelijkheid voor jongeren die na een periode van werk met loonkostensubsidie weer uitvallen en een WW-uitkering van UWV krijgen. Zij lopen het risico uit beeld te raken en niet de begeleiding naar werk te krijgen die ze nodig hebben.’ Als activerende begeleiding uitblijft, verliezen zij snel de aansluiting met de arbeidsmarkt, aldus de Inspectie SZW.
Uit de UWV Monitor Arbeidsparticipatie 2016 blijkt dat het om een relatief grote groep gaat: van de (oude) Wajongers die in 2014 in een baan begonnen, is in 2015 nog maar 55 procent aan het werk. Ook jongeren met een beperking die een baan kregen in het kader van de Banenafspraak, zijn niet altijd duurzaam aan het werk. Door tijdelijke contracten of detacheringsconstructies kunnen zij zo weer op straat komen te staan. Soms zijn deze jongeren via een omweg (Jeugdzorg, wijkteam) wel in beeld bij de gemeente, maar ook dan is onduidelijk wie welke verantwoordelijkheid heeft. Werkloos geworden jongeren vragen geen ondersteuning van hun gemeente, omdat zij een uitkering van UWV krijgen. UWV signaleert en onderzoekt hun arbeidsbeperking niet; begeleiding van jongeren met substantieel arbeidsvermogen is tenslotte een taak van gemeenten geworden. En gemeenten realiseren zich op hun beurt niet altijd dat arbeidsre-integratie van deze jonge mensen op hun bordje ligt, stelt de Inspectie SZW.
Wie doet wat?
Een kennisdocument van het ministerie voor SZW dat gemeenten via de Vereniging Nederlandse Gemeenten ontvingen, is duidelijk over wie wat moet doen. In dit document (Ondersteuning mensen met een arbeidsbeperking naar regulier werk vanuit de Participatiewet: instrumenten en financiering) staat dat UWV verantwoordelijk is voor arbeidsre-integratie als een werknemer uitvalt door ziekte, werkloosheid of arbeidsongeschiktheid en aanspraak maakt op een uitkering. Behálve als het een dienstbetrekking met loonkostensubsidie betrof: dan is de gemeente op grond van de Participatiewet verantwoordelijk voor re-integratie. Zo ook als de werkloze jongere een uitkering van UWV ontvangt. UWV moet gemeenten aan deze verantwoordelijkheid herinneren door een signaal te sturen.
Gemeente Amsterdam zegt die verantwoordelijkheid al te nemen voor jongeren die zonder werk, opleiding of dagbesteding thuis komen te zitten. ‘Bijna alle jongeren met een arbeidsbeperking die aan het werk gaan, doen dat met begeleiding van een jobcoach,’ zegt een woordvoerder van de gemeente. ‘Amsterdam voert de jobcoaching zelf uit, dus als een jongere uitvalt, weten we dat meteen. We zoeken dan zo snel mogelijk een nieuwe plek, samen met de jongere. Maar we volgen ook jonge werknemers die geen jobcoaching meer hebben. Zij houden hun contactpersoon bij de gemeente en kunnen altijd contact opnemen als zij hun werk verliezen of als het niet goed gaat op de werkplek. Daar wordt in de praktijk ook gebruik van gemaakt.’
Van kastje naar muur
Bij Nikita gaat het niet om ondersteuning bij het vinden van werk, maar om een aanvulling op haar lage salaris. Sandra van Seters ontving een pleegzorgvergoeding tot Nikita 18 jaar werd, die stopte dus ruim een jaar geleden. ‘Nu de pleegzorgvergoeding is weggevallen, werk ik extra om de dagelijkse kosten voor Nikita te betalen,’ zegt Van Seters. ‘Tegelijkertijd moet ik veel thuis zijn om haar te begeleiden en op te vangen. UWV zegt dat ik naar de gemeente moet, de gemeente zegt dat ik op geen enkele ondersteuning meer recht heb.’ Zij vindt het vreemd dat er enerzijds banen zijn voor mensen die niet zelf het minimumloon kunnen verdienen (en dat er voor hun werkgevers loonkostensubsidies zijn), maar dat als het om inkomen gaat er geen aanvulling tot het minimumloon is voor de mensen met een arbeidsbeperking zelf. Nikita is mogelijk aangewezen op een aanvullende bijstandsuitkering, maar de gemeente Uithoorn heeft nog geen uitsluitsel gegeven. Maar zelfs als ze een uitkering zou krijgen, dan is die nog aanzienlijk lager dan het minimumjeugdloon voor 19-jarigen.
‘Waar moet je zijn?’
Het genoemde kennisdocument van het ministerie voor SZW zet ook verschillende vormen van inkomensondersteuning op een rij die gemeenten mensen met een arbeidsbeperking kunnen verstrekken.
Allereerst is dat bijstand. Voor jongeren tot 21 jaar gelden lagere normen dan voor volwassenen. 18-, 19- en 20-jarigen zonder kinderen ontvangen maximaal 241,20 euro bijstand per maand. Dat geldt ook voor thuiswonende kinderen. De kostendelersnorm is voor 19-jarigen nog niet van toepassing, want die geldt pas vanaf 21 jaar. Dit bedrag verdient Nikita nu zelf met haar baan voor 24 uur per week. Dan zou er dus geen ruimte zijn voor een aanvulling.
Voor individuele bijzondere bijstand komt Nikita alleen in aanmerking als de ouders, die onderhoudsplichtig zijn tot hun kinderen 21 jaar zijn, deze financiële verantwoordelijkheid niet kunnen dragen. Nikita is pleegdochter; of dat voor de gemeente maatwerk mogelijk maakt, is onbekend. Gemeente Uithoorn geeft desgevraagd geen antwoord op deze vraag, ook niet in algemene zin.
Jonge mensen met een verstandelijke beperking kunnen ook voor een individuele inkomenstoeslag in aanmerking komen, blijkt uit het kennisdocument van SZW, maar pas vanaf hun 21ste.
Pleegzorgorganisaties zijn bekend met de financiële problematiek van meerderjarige pleegkinderen/pleegouders van 18-plussers. Zij verwijzen voor inkomensondersteuning van werkende en/of (deels) arbeidsongeschikte achttienjarige pleegkinderen en ouder naar… het UWV. Waarmee de cirkel rond is. ‘Waar moet je in hemelsnaam zijn voor een aanvulling op het inkomen van m’n pleegdochter?’ verzucht Sandra van Seters.