Het is september 1961, mijn vader is 43 jaar. In 1959 heeft hij in een restaurant de door mijn moeder op een klein blaadje papier opgestelde afspraak ondertekend dat hij één keer in de veertien dagen de ‘courante post en lectuur selecteert en vernietigt die niet strikt noodzakelijk bewaard behoeft te blijven’ en bovendien zijn werkruimte leefbaar maakt, ‘zodat de nu ontstane vervuiling verdwijnt’. Voorjaar 1961 verhuist het gezin echter met ‘16 kleine kisten en 8 van de 12 grote verhuiskisten vol boeken en papieren’. Volgens de verhuizer is ‘drie ton papier’ versleept. In het nieuwe huis staan de papierkisten ‘in de achterkamer, de hal, de gangkast, de schuur, het trapportaal, de zolder en de nieuwe werkkamer’ en wel in stapels van drie op elkaar, terwijl alle boekenkasten en -planken, het dressoir en de vloer van de werkkamer al vol zijn. Mijn vader vindt het zelf ook te gortig en begint een logboek, met de hand geschreven. Sinds enige tijd heeft hij een ‘onbedwingbare behoefte’ om dingen op papier te zetten ‘ter organisatie van werk en leven’ en ‘ter catalogisering van m’n bezit’.
‘Wat heb ik allemaal bewaard en waarom?’ Het antwoord is dat wat hij vroeger verzamelde en schreef, bijvoorbeeld als Schipper Brandaan voor de verkennerij, zo leuk is ‘voor later’ en daarom bewaard moet blijven, misschien ook voor ‘de jongens’, zijn kinderen. Retorisch vraagt hij zich echter af of zijn zoons later veel respect zullen hebben voor wat hij allemaal schreef en deed. (Dat zijn dochter van op dat moment 5 later geïnteresseerd zou zijn in z’n papieren, kwam misschien niet in zijn hoofd op.)
Natuurlijk bewaart hij ook kranten en knipsels uit hoofde van zijn beroep en functie. Als hoofdredacteur van een regionale krant moet hij op ‘een zeer breed vlak bij blijven’, om zijn redactie ‘voor’ te kunnen blijven, te kunnen beoordelen wat zijn medewerkers schrijven en ‘de krant te doen beantwoorden aan de stormachtige ontwikkelingen in deze tijd’.
In het logboek neemt de journalist het dan even over van de opruimer-in-wording: er volgt een korte analyse van die ontwikkelingen in ‘kerk (geboortebeperking!), zielzorg, communicatie (TV! met hoofdletters, AO), kunst en cultuur, het vrij worden van koloniale volken, de massa-motorisering, buitenlandse reizen, eenwording van Europa en de dreiging van de communisten, de Chinezen vooral, en de atoombom.’ Voor de volledigheid completeert hij de lijst van thema’s met: ‘economische ontwikkelingen als industrialisatie en ruilverkaveling, de politiek, onderwijs, koninklijk huis, weermacht, ruimtevaart en atoomenergie’. Die ontwikkelingen moeten allemaal worden bijgehouden en dan moet er ook nog aandacht zijn voor ‘wat behouden dient te blijven’, zoals ‘de schoonheid van stad en land en monumenten’ en voor ‘de vormgeving van het nieuwe, zoals de architectuur, stedenbouw, inpoldering, Deltadijken en tunnels’.
Interieurontwerp
Dit allemaal moeten bewaren en bijhouden en tegelijkertijd stellen dat ‘de krant een eendagsvlieg is, vergankelijk, snel verouderd en waardeloos’… het lijkt Sisyfusarbeid. Maar m’n vader herpakt zich: De ‘documentaire ballast’ (lees: tig verhuiskisten vol papier) mag ‘de slagvaardigheid’, nodig om nieuws te brengen, niet belemmeren. Dus de bezem erdoor? In principe kan daar mee worden begonnen maar voor hij aan het catalogiseren – voorstadium van de beloofde ‘selectie en vernietiging’ – kan beginnen, moet hem nog van het hart dat hij ook zijn persoonlijke voorkeuren heeft, vooral geschiedenis. Dus kranten, bladen en boeken over ‘Nederland en de wereld in het algemeen’ en werken over Napoleon, Eerste en Tweede Wereldoorlog, Leiden en Arnhem in het bijzonder zullen allemaal behouden moeten blijven. En, als in een voetnoot, vult hij aan dat dat ook geldt voor hobby’s als ‘molens, kastelen en gilden’.
Dat wordt niks met die selectie, denk je als lezer bijna zestig jaar later. Van het schrijversmotto kill your darlings, leek deze journalist zichzelf vrij te stellen.
Hoewel de oude Onstenk het papier dat hij meesleept ‘een heerlijk bezit’ noemt, wil hij toch keuzes maken, ook omdat het ‘later’ van vroeger inmiddels nu is geworden. Op basis van de genoemde catalogisering zet hij zich vervolgens aan de ‘distributie’ van zijn verzamelingen door het zojuist betrokken huis. ‘Voor de hand ligt dat de boeken voor het gezin en de jeugdlectuur in de huiskamer zijn, evenals de plaatwerken (molens!) en encyclopedisch naslagwerk.’ Ook de Bijbel en kerkelijke werken die bedoeld zijn als ‘bron van inspiratie voor het gezin’, horen ‘in de nabijheid’ van dat gezin. Voor de voorkamer denkt hij aan ‘iets dat oogt’, zoals ‘algemene geschiedkundige werken en, actueel, de oorlogsgeschiedenis, literatuur en plaatwerken’. Dit voornemen vat hij direct bij de hoorns en het logboek vermeldt vervolgens dat in de voorkamer nu ‘8 delen Geschiedenis van Nederland staan, 5 delen Wereldgeschiedenis, 7 delen Vondel, 14 delen Churchill, 6 banden Holl. Spectator, 4 delen Nederlandse letteren, 15 delen Schoonheid van ons land, Bijbel, Wereldatlas, 1 deel Schutterijen, 2 delen Artis dierenencyclopedie, 3 banden Vincent van Gogh en 6 banden (onleesbaar, AO).’ De persoonlijke voorkeuren komen in de studeerkamer: ‘Bordewijk, Thomas, Arnhem, Leiden, Gelderland, Hoorn, West-Friesland, Noord-Holland in de ene kast en Engeland, Duitsland, Oostenrijk, Napoleon en koninklijk huis in een andere kast.’ De rest ligt op de grond of gaat naar zolder.
Opgeruimd staat netjes zou je denken. Na het ‘distribueren’ en plaatsen van de boeken, volgt echter een lijst van wat verder allemaal bewaard mag blijven en dat is een opsomming van twee bladzijden in het logboek. Dat móet gewoon, voor het eventueel schrijven van ‘romans’ en/of ‘een historisch werk’. Later.
Na het schrijven van inderdaad een historisch werk en zijn dood in 1994 heeft m’n moeder het vele geurige papier, de boeken en naslagwerken eindelijk slagvaardig weg kunnen doen. Maar niet voordat de ‘jongens’ m/v enkele boeken en dozen papier van de opruimwoede redden, waaronder het logboek. Dat is vervolgens tijden bewaard om er ‘later’ over te kunnen schrijven.