Elke zomer is het weer raak: een artikel of een programma over camping Bakkum aan de Noord-Hollandse kust, in Het Parool, op de Amsterdamse zender AT5, het Noord-Hollandse RTV NH of op een landelijke radio- of tv-zender. De aandacht is meestal nostalgisch van aard en het beeld van ‘Bakkum’ vrijwel altijd geromantiseerd. Praatjes en plaatjes van de Amsterdamse en Zaanse families, die er, generatie op generatie, tijdens de zomer bivakkeren, hun hele leven lang of van moderne yuppen met hun trendy huisjes of caravaninrichting. Journalisten of programmamakers zoomen in op de bekende caravan met tientallen tuinkabouters eromheen, die jaar in jaar uit voor veel bekijks zorgt. Of op de geschiedenis van kamp Bakkum, op tijden waarin vrouwen er nog niet in badpak mochten rondlopen en moeders met kinderen, afkomstig uit benauwde Amsterdamse bovenwoninkjes er maanden achtereen verbleven, waarbij de kinderen zelfs naar een schooltje gingen, terwijl pa dagelijks heen en weer reisde naar z’n werk.
Nu ís Bakkum een begrip, en een geliefde plek voor kampeerders. Het was en is er heerlijk toeven, met ruime kampeerplekken, in een omgeving van bos, duinen en strand. Wie één goed seizoen op Bakkum achter de rug heeft, loopt de kans verslingerd te raken en op zoek te gaan naar een eigen huisje of caravan. Ik kan het weten, ben zelf ‘verslaafd’ en kom er al vijftien jaar.
Toch heeft de camping ook keerzijden, die zelden tot nooit worden belicht. Op Bakkum is bijvoorbeeld een trouwe maar kritische kampeerder de toegang geweigerd omdat ze bleef strijden over afspraken die de beheerder/leiding en ‘haar’ kampeerdersvereniging lang geleden maakten over de reorganisatie ervan. De camping voert voortdurend campagne ter fatsoenering van het geheel. Wat de ene keer inhoudt dat kampeerders geen windschermen mogen neerzetten en de andere keer dat er geen ‘gekleurd Blokker speelgoed’ rond huisjes, tenten of caravans zichtbaar mag zijn. Een buurman die z’n huisje niet netjes hield en latjes in de boom spijkerde om z’n kleine kinderen naar hun boomhut te laten klimmen, werd zodanig achter de vodden gezeten dat hij het kamperen voor gezien hield. Het wordt kinderen verboden kikkervisjes te vangen of oud hout te sprokkelen. Allemaal vanwege ‘handen af van de natuur’. De camping zelf kapte echter een groot stuk bos om uit te breiden en een villadorp van o.a. luxe lodges aan te leggen. Ook is een deel van de camping gereserveerd voor het kamperen met auto.
Een andere keerzijde is de beperkte acceptatie en integratie van ‘nieuwkomers’. Autochtone Amsterdamse en Zaanse arbeidersgezinnen en middengroepen kregen vanaf vijftien/twintig jaar geleden gezelschap van telkens ander kampeervolk, waaronder kunstenaars, hbo’ers en academici, noem ze witte nieuwkomers (op Bakkum zijn nauwelijks allochtone kampeerders). Zij worden gedoogd en hun kinderen krijgen, net als die van de oorspronkelijke kampeerders, een pleister als ze vallen voor een autochtone deur. Maar er zijn ook scheve ogen, er is landjepik en geroddel over de ‘intellectuelen’, zoals autochtonen de nieuwkomers schamper onder elkaar noemen. Zij beschouwen Bakkum als hún kamp en de nieuwkomers als vreemdelingen. Het heeft veel weg van de reactie van veel autochtone bewoners in zogenoemde oude stadswijken op de verkleuring en multiculturele samenstelling van wat zij beschouwen als ‘hun’ wijk.
Er is op camping Bakkum bovendien oplichterij. Dienstverleners als de gasman, de accuman en de enkele boeren uit de omgeving die zorgen voor de winterstalling van de caravans, allen monopolisten, maken soms misbruik van het gebrek aan gehaaidheid van nieuwe stedelingen in het groen en draaien hen gerust een poot uit. Nieuwkomers moeten kennelijk hun plaats weten, zelfs als ze er alweer een generatie komen.
De rituele bewieroking van camping Bakkum in de media is terecht, maar ook erg gemakzuchtig en onkritisch.