Mijn ouders trouwden eind jaren veertig van de vorige eeuw. In de jaren vóór hun huwelijk correspondeerden ze intensief. M’n ouders kwamen uit Arnhem en leerden elkaar daar kennen. M’n moeder, onderwijzeres, bleef in Arnhem wonen en werken, m’n vader, journalist, werkte in Den Haag en later in Hoorn. In de weekends zagen ze elkaar, doordeweeks schreven ze brieven, heel veel brieven, soms drie of vier per week. Die kon je toen ’s avonds laat nog op de bus doen, opdat ze de volgende dag met de ochtendpost werden bezorgd. M’n moeder, die haar hele huwelijk leed onder de papieren bewaar- en verzamelwoede van m’n vader, krantenman, gooide die liefdespost niet weg, zo bleek na haar overlijden. Ze bewaarde alles netjes in een schoenendoos.
Er werd in mijn (en die van m’n broers en zus) jeugd vrijwel nooit gepraat over hoe m’n ouders in het leven stonden, wat hun verwachtingen waren als jonge mensen, hun verleden, etc. Praten was niet m’n vaders sterkste kant. ‘Ik ben niet zo’n gezellige prater in gezelschap. Ik ben een beetje bleu, maar ook critisch. Zwijgen is vaak beter,’ liet hij m’n moeder eens weten. Geschreven werd er des te meer, ook vroeger. Dus permitteer ik me soms in hun post te neuzelen, bij wijze van inhaalslag.
Uit de schoenendoos blijkt dat er vóór m’n vader een andere man was die een oogje op m’n moeder had: ene ‘Louis’. Louis schrijft, vlak na de oorlog, mooie brieven, vol zelfspot. De brieven van m’n moeder zijn korter en terughoudender. Ze wil wel een ‘fijne fietstocht’ met Louis maken, maar hem ‘geen illusies’ geven.
Mijn vader is wel de ware, en m’n moeder voor hem. ‘Lieve schat, duivin van m’n hart’, ‘Liefste kuiken’,‘Lieve druif’…beginnen z’n brieven platpoëtisch. Uit een epistel van drie vellen van zijn hand vanuit Den Haag blijkt dat hun beider karakters niet naadloos in elkaar passen. M’n moeder is extravert en wat gezelligheid betreft een heel ander mens. ‘Vanavond ben ik bij je Vader wezen ‘buurten’,’ schrijft ze m’n vader. ‘Had haast keelpijn van het kwebbelen. Zo’n kletskous ben ik soms. Als jij zit te werken zal ik m’n mond houden, goed?’ Ze hebben eens woorden gehad over de invulling van hun gezamenlijke weekend. M’n vader bekent dat hij een ‘karakterfout van benepenheid’ heeft, maar hij is verongelijkt dat hij op z’n vorige brief over onder andere de ‘viering van de zondag’ geen ‘betere reactie’ van m’n moeder kreeg. Zij vindt waarschijnlijk ‘diep in haar hart’ dat hij over sommige dingen teveel ‘doorzaagt’. Hij voelt zich daarin miskend: ‘In m’n brieven staan vele suggesties, ideeën en dromen over fundamentele dingen, waar je nooit op antwoordt.’ Hij doet meer aan ‘zelfanalyse’ dan zij en wil niet alleen stilstaan bij materiële zaken als ‘waar gaan we wonen’. ‘Ik ben zeer critisch, ook op mezelf.’ Een andere keer verweet m’n moeder m’n vader een ‘gebrek aan hartelijkheid’ te hebben. Hij erkent dat er ‘bij mij inderdaad nog groei nodig is’. Hij vraagt haar geduld te hebben. ‘Als we nu al geen geduld hebben, hoe zullen we het dan later op kunnen brengen voor de jengelende, zeurende, ongehoorzame kinderkens?’ Ze vertrouwen er echter op dat ze met hun verschillende karakters kunnen samenleven. ‘Mijn gehele hart staat voor je open, altijd!’, bedekt m’n moeder de verschillen met de mantel der liefde. ‘Ik zal me niet meer ongerust maken, maar we moeten elkaar begrijpen. Dat gaat al steeds beter en dat wordt eerdaags nog veel beter.’ Hun relatie is ‘al beproefd’, schrijft m’n vader, en schuldbewust: ‘Ik weet dat ik niet alleen maar aardig tegen je ben geweest.’
‘Eerdaags’ is na hun huwelijk. Dat komt langzaam maar zeker dichterbij. De trouwdatum kan pas worden vastgesteld als er een huis is, ze hopen halverwege 1949. M’n vader werkt bij een krant die (vermoed ik) beschikt over een soort startershuis voor redacteuren. Het wachten is op het vertrek van ‘Van Dijk’. Het huis zal vervolgens gedeeld worden met het echtpaar ‘Groothoff’. De maanden voor hun huwelijk zijn verwachtingsvol. Het aanstaand paar verheugt zich enorm. Karakterverschillen of niet: als ze samen zijn, kunnen ze maar moeilijk van elkaar afblijven. In een lange brief vraagt m’n vader m’n moeder ‘in te stemmen’ met ‘ons beheersen’, tot ‘later’. ‘Op de knie zitten’ mag wel, ‘lang zoenen’ niet. Hoewel het ‘heerlijk’ is, schrijft hij, daarover geen misverstand. Tal van praktische zaken moeten worden geregeld. M’n vader stelt voor een warmwatergeiser aan te schaffen ‘voor als we in de winter eens in de wastobbe willen’. Daarvoor is een ‘gróte teil’ nodig. Als Van Dijk het bewuste huis verlaat, moet in de woning het een en ander worden opgeknapt. Een timmerman brengt een scheidingswand aan. M’n vader en moeder wisselen per brief hun zorgen uit over ‘geluiddichtheid’. M’n vader bespreekt het met een timmerman, die een wand van ‘board’ plaatst. Geluiden (moeten) worden gedempt door ‘zaagsel’ tussen de twee wandjes. Ook komt er een ‘electricien’ voor de stopcontacten en een smid voor de kachel. M’n vader bestelt kolen en gordijnen, m’n moeder vraagt om de bouw van een ‘kolenhok’, want ‘zakjes kolen zijn een stuk duurder’. Ook regelt m’n vader de ‘radiodistributie’. Verheugd meldt hij dat er zelfs ‘een telefoon in huis’ komt!
Tussendoor werkt hij op de krant, hij draait vaak nachtdiensten. Hij schrijft in 1949 o.a. een stukje over de Koperen bruiloft van het koninklijk paar en over een vliegramp. Alle redacteuren krijgen thuis een krant toegestuurd om bij te houden. ‘Ik krijg Het Parool, een socialistische communistische krant.’ M’n moeder schrijft dat ze voor zich ziet hoe hij zit te werken, omringd door stapels kranten en paperassen, een rimpel in z’n voorhoofd. Bezorgd vraagt ze zich af waar ze, als ze eenmaal zijn getrouwd, met al dat papier van hem naartoe moeten: ‘Baasje lief waar laten we toch al dat papier op de 3boomlaan? Ik wil het niet graag zo zichtbaar in de huiskamer hebben. Jij toch ook niet?’ Ze weet dan nog niet dat al dat papier, als de natuurlijke omgeving, m’n vader zal omringen tot z’n dood, 45 jaar later.
De Grote Dag nadert. Het huwelijk zal eind oktober worden voltrokken. Er worden 175 annonces verstuurd. Op 13 ‘Oct.’ schrijft m’n vader: ‘Nog twee weken. Het is toch nog haast niet te geloven, dat dit nu allemaal werkelijk wáár is! Maar het is zo. Hoera.’ Een week voor de bruiloft wordt de verhuisauto geregeld, die kisten van Arnhem naar Hoorn rijdt. Op 24 en 25 ‘Oct.’ richt het aanstaand bruidspaar haar halve woning in, geholpen door zijn vader.
Een van de laatste kleine zorgen is nog of een bruidegom ook een corsage draagt (op de trouwfoto zie ik dat het antwoord daarop bevestigend is geweest).
wordt vervolgd