Hoe realiseer je nieuw en volwaardig werk voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt? [Lees meer…] overCreatief met (beschut) werk
Vrije ruimte voor herstel ernstige psychische problematiek. En daarna.
Voor herstel van persoonlijke ontwrichting is vrije ruimte nodig, zonder tijdsdruk of te behalen doelen. Is er perspectief na herstel?
[Lees meer…] overVrije ruimte voor herstel ernstige psychische problematiek. En daarna.
Duurzaamheid koppelen aan strijd tegen ‘onrechtvaardig lijden’
Rotterdam wil ondernemers de kans geven een drijvende boerderij in de Merwedehaven te bouwen. Hun Floating farm zou de voedselketen korter maken en jonge stadsbewoners vertrouwd maken met de productie van vlees en zuivel. Youp schrijft het knots te vinden (‘Dan leggen de kippen alleen nog roereieren.’) in zijn wekelijkse column in NRC Handelsblad. Terwijl het stadsbestuur van de Maasstad welwillend is, omdat het project past in het beleid van verduurzaming van de stadshavens.
Voor transitieonderzoeker Shivant Jhagroe, die op 7 oktober 2016 aan de Erasmus Universiteit promoveerde op het onderwerp stedelijke duurzaamheidstransitie, zijn drijvende kantoren en woningen in Rotterdam een voorbeeld van verduurzaming. Jaren steggelden gemeente en havenautoriteiten over duurzame transitie, zo bleek uit zijn onderzoek. Met als uitkomst dat vervuilende, havengebonden industrie verhuisde en doorgroeit op de Tweede Maasvlakte. De oude havens als de Eem- en Waalhaven op hun beurt verstedelijken en bieden plaats aan schone en smart bedrijvigheid, waaronder drijvende objecten als Floating farm. De focus van het promotieonderzoek van Shivant Jhagroe (1983) is gericht op de politieke dimensie van duurzaamheid. Wie profiteren van verduurzaming: alleen hoger opgeleiden of ook lagere inkomensgroepen en wijkbewoners?
Duurzaamheid is tegenwoordig een containerbegrip. Of het nu ondernemers, milieuorganisaties, stadmakers met groene vingers, klimaatwetenschappers, multinationals of overheden zijn, de neuzen lijken bij ‘duurzaamheid’ allemaal één kant op te staan. Ook triple P, dat staat voor People, Planet, Profit, vat die verzoening van uiteenlopende partijen treffend samen. In werkelijkheid staan people en profit soms natuurlijk tegenover elkaar, stelt Shivant Jhagroe. Milieuproblemen lijken oplosbaar met technologische innovatie, goed management en pragmatisch beleid. Bij duurzaamheid als business model verdwijnen echter belangentegenstellingen uit beeld en worden problemen over het hoofd gezien. ‘Ook duurzaamheid kent winnaars en verliezers,’ aldus de jonge doctor. Een voorbeeld zijn de accu’s van elektrische auto’s; om die te produceren is kobalt nodig. Dat komt uit Congo, waar bedrijven bij de winning gebruik maken van kinderarbeid. Producenten van elektrische auto’s laten alleen de voordelen van elektrisch rijden zien. Bij de transitie naar duurzame mobiliteit moeten we in dit geval dus ook kijken naar kinderrechten.
Als het aan Shivant Jhagroe ligt, moet duurzame stedelijke transities niet alleen om milieuwinst gaan, ook om sociale winst. Hij stelt ‘transitie-ethisch’ handelen van betrokken partijen voor. Als stappen in de richting van duurzaamheid maatschappelijke ongelijkheid reproduceren of uitsluiting betekenen, moet dat zichtbaar zijn. Belanghebbenden kunnen dan de strijd aangaan, waarbij ook de stem van kwetsbare burgers moet worden gehoord.
Anders is de transitie naar een duurzame stad niet meer dan een bestendiging van bestaande verhoudingen, het streven naar een duurzame economie niet meer dan voortzetting van de markteconomie by other means.
Conclusie: Maak transitie politiek, dan kan strijd ontbranden over de vraag Wie plukken de vruchten van duurzaamheid? ‘Zonder strijd geen duurzame stad,’ aldus Shivant Jhagroe.
Niet voor de hippie few alleen
Opeens waren en zijn zij er: stadmakers. Zij timmeren flink aan de weg, vormen een Nederlandse en Europese beweging en vinden gehoor bij politiek, publiek en bedrijven. Zij werken aan een leefbare, duurzame en inclusieve stad, leggen boomgaarden aan in woonwijken, verzamelen afgekeurde groenten bij veiling en supermarkt en geven leegstaande gebouwen een nieuwe, sociale functie. Stadmakers doen dat, zo zeggen zij, bottom up en brengen actieve en betrokken burgers samen met ambtenaren, architecten, ontwerpers, ingenieurs en kenniscentra. Zij zijn Europees georiënteerd, daarom is de voertaal Engels. City Makers schrijven zij met hoofdletters.
Zijn stadmakers met hun aanstekelijke activiteiten de jonge honden van deze tijd, of moeten wij hen een grotere betekenis toekennen? Nu zij een beweging vormen, met congressen en evenementen in o.a. Pakhuis de Zwijger, zijn zij meer dan een optelsom van initiatieven in stad en land. Wat pretenderen en doen zij?
Anders dan bewegingen van krakers, dierenactivisten en bijvoorbeeld Occupy vormen stadmakers geen protest- of tegenbeweging. Evenmin gaat het hen om erkenning door of subsidie van de overheid. Ambtenaren kunnen zelf ook stadmakers zijn, op voorwaarde dat zij samenwerken op voet van gelijkheid. Stadmakers zijn eigenlijk ideale stakeholders van overheden. Eigen kracht en burgerparticipatie zijn immers de norm, de subsidiekranen dicht. Bovendien zijn zij, oh zeldzaamheid, ook nog eens pro-Europa en dragen dat actief uit.
Doelen van stadmakers zijn samen bouwen en nieuwe vormen van democratie. Vandaar dat zij veelvuldig gebruik maken van het voorvoegsel co-. Samenwerken = co-creating, co-designing, co-producing, co-housing, etc. De power die stadmakers uitstralen is opvallend. Zij gaan gewoon aan de slag, en lijken niet gebukt te gaan onder ideologische of politieke ballast. De toekomst van de stad is nu en maakbaar. We leven in een tijd waarin grote bekken, haatcampagnes en doemdenkers de media beheersen. De democratie implodeert, Europese samenwerking strandt, Trump, Wilders, Le Pen en andere populisten doen een greep naar de macht. De positieve energie van stadmakers is dan verkwikkend.
Maar waarom een nieuwe verzamelnaam? Stadmakers presenteren zich als pioniers. Feitelijk opereren zij in de rijke traditie van idealisten, krakers, buurtactivisten, wereldverbeteraars, sociale vernieuwers en changemakers. Burgers, overheden en wetenschappers werken al decennia aan leefbaarheid, duurzaamheid en een samenleving waar iedereen erbij hoort en het beter krijgt. Verkrotte gebouwen en rommelige rafelranden worden sinds generaties nieuw leven ingeblazen. Gemeenschappen die het anders & beter willen doen, zijn er de hele sociale geschiedenis door geweest. Van utopisten en Ruigoord tot woongroepen voor wijze oude wijven. Elke tijd heeft zijn eigen strijders en accenten. Dat is prima, tenzij het frame niet alleen in- maar ook uitsluit.
Stadmakers beogen inclusie, dat wil zeggen dat iedereen die mee wil doen, meetelt en erbij wordt betrokken. Onderwerpen als armoede, vluchtelingen en zorg voor allochtone ouderen hebben tijdens bijeenkomsten absoluut de aandacht. In projecten en burgerinitiatieven is dat anders, maar stadmakers die in vereniging bijeenkomen, zijn bijna 100% wit & fit. Zij zijn niet zelden zelfstandigen die zelf hun boterham verdienen met co-designing en co-producing. Ook worden reeds bestaande projecten en organisaties geframed als city making. Die initiatieven laten zich graag zo aanspreken als hen dat bekendheid of een goed netwerk oplevert, maar stadmaken is in mijn ogen dan meer marketing dan making. Een burgerinitiatief als Blije buren, met activiteiten als de door GroenLinks Amsterdam genomineerde stadmakers voor de Stadsmakers van 2016, zien we niet op bijeenkomsten van stadmakers, terwijl het hippe FabCity 500 meter verderop deze zomer stadmakers’ visitekaartje was. Blije buren bezetten het leegstaande GVB-wachthuisje in de Architectenbuurt. Tientallen mensen haalden er dagelijks gratis afgekeurde groenten en fruit, geschonken door ondernemers van Dappermarkt en Javastraat; daklozen en GGZ-cliënten hadden er hun inloop en praatje, kinderen hun huiswerkklas. Stadsdeel Oost vond het goed dat ze daar zaten, het GVB spande kort geding aan en won. Het huisje is ontruimd.
Dit voorjaar was ik in Parijs. Voedselactivisten richtten een restaurant in onder de ringweg, de Périphérique. Hobbykoks toveren afgekeurd en weggegooid voedsel om tot een heerlijk driegangenmenu. Gasten betalen wat ze het eten waard vinden. Toen ik het bezocht zat het bomvol, maar alleen met hipsters en bobo’s (bourgeois-bohémiens) die vanaf hun terrassen in centrum Parijs naar deze no go area trekken. In het begin sliepen er ook elke nacht vluchtelingen in de donkere schachten onder de snelweg. De matrassen stonden er nog maar de rechter verbood het illegale slapen.
Op het overigens inspirerende FabCity op het Javaeiland stonden veel voorbeelden van duurzaam bouwen en wonen. Een überhip duurzaam tiny house van 38 m² doet echter al gauw €700 huur per maand. Blije buren kunnen dat never nooit betalen. Hoogstwaarschijnlijk geeft de hoge vierkante meterprijs van een tiny house opwaartse druk op huur en koop in de omgeving waar ze komen. Duurzame projecten die trendy zijn voor een doelgroep die het toch al redt in de maatschappij, daar is niets op tegen. Maar het moet niet zo zijn dat je overal in de stad tweedehands voedsel kunt krijgen, zelfgebrouwen bier kunt drinken en culturele evenementen kunt bezoeken, maar nergens een betaalbaar huis vindt, een baan of gepaste zorg.
Dat brengt me op mijn laatste punt. Inspirerende woon/werkgemeenschappen, moestuinen en alternatieve collectieve voorzieningen voorkomen niet dat grote steden onbetaalbaar worden voor gewone mensen. Het zijn vrijplaatsen, geen praktijken om de groeiende ongelijkheid tussen haves en have nots te keren. In steden als London, Barcelona en Amsterdam worden lage en zelfs middeninkomens de stad ‘uitgewoond’. Best haalbare optie lijkt dat stadmakers en anderen zorgen dat hun fantastische en goedbedoelde projecten niet zélf bijdragen aan gentrification.
Hoe mooi zou het zijn wanneer we lokale burgerinitiatieven kunnen verbinden aan meer structurele veranderingen. Misschien kunnen stadmakers een social return eisen van commerciële partners die meewerken aan hun projecten. Naam maken met een innovatief project in ruil voor een stageplek of baan voor een jonge of juiste oude werkloze.
Dan zijn stadsmakers niet alleen gangmakers die, op hotspots, publieke ruimte terugveroveren en duurzame voorzieningen creëren, maar komt ook inclusiviteit een stapje dichterbij.
Rut toch op?
‘Nederland moet Nederland blijven,’ zegt Mark Rutte tijdens Zomergasten 2016 in onverholen Wilderiaans. Met ‘Pleur toch op naar je eigen land’ (bij een fragment van tegen journalisten tierende en agressieve, waarschijnlijk in Nederland geboren Turks-Nederlandse jongens tijdens een demonstratie, na de coup in Turkije) doet hij Ahmed Aboutaleb na.
Misschien dachten de door Nederland gekoloniseerde Indiërs/Indonesiërs in de jaren 30-40 van de vorige eeuw ook wel, ‘Indië moet Indië blijven’ en ‘Rut toch op naar je eigen land’. Mark Ruttes vader was een van de honderdduizend Nederlanders in de kolonie Nederlands-Indië en maakte daar goed geld bij Unilever. Pas halverwege de jaren 50 verlieten pa Rutte en zijn tweede vrouw, de moeder van de in 1967 geboren Markje, Indonesië. ‘Eruit gezet door Soekarno,’ wrokt Mark Rutte op 4 september 2016 in Zomergasten. Thomas Erdbrink vraagt of hij, die behalve premier van Nederland ook historicus is, heeft uitgezocht waar zijn vader zat in Indië en hoe zijn eerste vrouw daar omkwam. Dat gladde ijs glipt onze nationale vrolijkerd niet op. Nee, hij vroeg het niet en zijn vader vertelde er niet over. Wel vertelde pa Rutte over hoe hij zaken deed in Indië, ‘zo stoer’, zegt grote Mark nu. Stuitend.
Ook antwoord op de vraag naar de Nederlandse wet uit 1971 waardoor oorlogsmisdaden van de Duitsers in Nederland tijdens WO II niet en (eventuele) oorlogsmisdaden van Nederlanders in Indonesië wél kunnen verjaren, moet Rutte schuldig blijven. Hij weet het niet of doet alsof.
Zit er echt minder onder zijn ‘dakpan’ dan gedacht, of was dit een typisch Rutteriaans staaltje Tefal’len? Onze premier/historicus geeft in Zomergasten te kennen weinig te weten van de situatie van Nederlanders in den Oost (en West?), laat staan van hun (mis)daden en de complexiteit van de geschiedenis. Is hij dan wel geschikt wekelijks les te geven aan vmbo-leerlingen en een grote broek aan te trekken over de Nederlandse nationaliteit?
En dan heb ik het niet over andere domheid van onze premier in Zomergasten. Als hij wordt gespot op straat en een vader legt zijn kind uit dat Rutte ‘de baas van Nederland is’, zegt Rutte tegen het kind dat niet hij maar de vader van het kind ‘de baas’ is, in plaats van zijn vader en moeder. Ook heeft hij het in Zomergasten over zijn ‘zusjes’ in het ‘jappenkamp’ en zijn oudste, inmiddels overleden ‘zusje’. Deze laatste was 35 jaar ouder dan kleine Mark, de anderen ruim twintig jaar.
Het doorgaans boeiende tv-programma was met deze laatste gast, hier en daar een gênante vertoning.
Wreed goed gedacht van mijn eigen
Als geïnteresseerde dagjesmens weet je niet precies wat je ziet in de West-Vlaamse kuststad Oostende. Je loopt het station uit, ziet aan de overzijde van het kanaal de vismijn (Nederlanders noemen dat visafslag) en denkt: pittoresk. Na lezing van De keizer van Oostende (2012) door onderzoeksjournalisten Wim Van den Eynde en Luc Pauwels weet je dat hier door wanbeleid en fraude miljoenen gemeenschapsgeld in het water vielen. Lokale bestuurders verzelfstandigden het gemeentelijke visvastgoed en stelden vriendjes aan als directeuren. Er kwamen enkele private dochters aan de verzelfstandigde organisatie te hangen, voor wie Oostende garant stond zonder dat de gemeenteraad inzicht of zeggenschap had. De vriendjes gingen op zeeavontuur en maakten winsten die naar particulieren gingen en verliezen die op het bordje van de gemeente terechtkwamen.
Wend je je blik van de haven naar zee, dan staan daar windmolens schone energie te produceren. ‘Een socialist maakte Oostende groen,’ zegt Johan Vande Lanotte triomfantelijk. Hij tekende als (nationaal) minister van Noordzee de vergunning voor de aanleg van een windpark door een consortium waar hij op dat moment nog zelf bestuurder was en niet nadat hij een concurrent de voet dwars had gezet. Vande Lanotte, ook hoogleraar administratief recht aan de universiteit van Gent, dekte zich juridisch in door een collega in het kabinet voor hem te laten tekenen. “Oostende was in verval, het had een hefboom nodig,” rechtvaardigt hij zijn handelen.
Loop je verder over de zeedijk, dan vallen fonkelnieuwe flats te bewonderen en in de verte de trots van Oostende, het prachtig gerenoveerde Kursaal, met aan weerszijden de gaanderijen. Van den Eynde en Pauwels schrijven over wanpraktijken en grootheidswaan van de bestuurders. Niets staat projectontwikkelaars in de weg om de beste bouwgronden te verwerven en overal dure appartementenblokken neer te zetten. Het enige dat zij moeten doen is de plaatselijke basketbalclub sponsoren. Stadsontwikkeling is verzelfstandigd, democratisch genomen besluiten, inspraak van de buurt en financiële beperkingen ontbreken. Mislukt de publiek-private samenwerking bij bouw- en renovatieprojecten, zoals de exploitatie van het Kursaal door de gemeente zelf, dan blijft Oostende zitten met de schulden.
Het is niet de Piratenpartij die het in Oostende voor het zeggen heeft, het zijn de socialisten. De sp.a staat voor Socialistische Partij Anders en Johan Vande Lanotte een van de getalenteerde zonen van de partij. Afkomstig uit Poperinge, tegen de Franse grens aan, wil hij Oostende, de oude koningin der badsteden, weer groot maken. Johan Vande Lanotte doet dat met een autocratische bestuursstijl. Beslissingen neemt hij met een groepje socialistische vrinden op zaterdag- of zondagochtend. De gemeenteraad, de burgemeester en de schepenen (college van B & W), waar de socialisten de meerderheid hebben, hoeven alleen maar ja te zeggen. De grootste oppositiepartijen krijgen een schepen om hun mond te houden. Wie kritische vragen durft te stellen, de ambetanterik, de poetzak, wordt in een kwaad daglicht gesteld. De stad ligt er mooi bij maar de werkloosheid is er hoger dan gemiddeld.
Johan Vande Lanotte is voorzitter (geweest) van vrijwel alle verzelfstandigde gemeentebedrijven. Hij was twee keer minister, trok daarnaast jarenlang als gemeenteraadslid (!) in Oostende aan vrijwel alle touwtjes en is er sinds mei 2015 zelf burgemeester. Vande Lanotte, in 2012 nog keizer, krijgt het laatste woord in het boek. Zijn zelfingenomenheid is groot, zijn woordenstroom ook. De kritische journalisten hangen ruim vier uur aan zijn lippen en gaan dan nog twee uur met Den Baard ‘op café’. Het Kursaal hangt inderdaad als een molensteen om mijn nek, “een calamiteit” die de gemeente is “overkomen”. De “kansarmoede” betreurt hij, daarom doet hij alles om welvaart te brengen in zijn stad, werkelijk alles. Voor Oostendes bestwil. Johan Vande Lanotte is een man van de buitencategorie, verzuchten Wim Van den Eynde en Luc Pauwels.