Wat kunnen ziekenhuizen leren van de NS? [Lees meer…] over‘Rendabiliteit is meer dan geld verdienen aan vierkante meters.’
Publicaties
Talenten in bloei
Zuiniger omgaan met mentaal kapitaal
Economen zijn altijd op zoek naar de drijvende krachten achter economische groei en zien daarbij het belang van geestelijke gezondheid over het hoofd. Psychische factoren worden als te subjectief terzijde geschoven, zij zouden moeilijk te meten zijn en daardoor niet inpasbaar in de berekeningen. ‘Een omissie,’ zegt Rifka Weehuizen, die zomer 2008 aan de Universiteit Maastricht promoveerde op de economische betekenis van geestelijke gezondheid. ‘Mentale weerbaarheid is een belangrijke productiefactor en moet in de economische theorie worden opgenomen.’
Het veronachtzamen van psychische factoren is niet van alle tijden. Rifka Weehuizen, van oorsprong historica: ‘Adam Smith, grondlegger van de economische wetenschap, stelde eind achttiende eeuw dat economische groei afhangt van het vermogen van mensen om hun arbeid op de juiste manier in te zetten. Hij vond zaken als zelfregulering, zelfinzicht, inzicht in de emoties van anderen en een rationeel beoordelingsvermogen allemaal van cruciaal belang. Ruim een eeuw later schreef ook de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen dat het vooral de geestkracht (nervous energies) van mensen is die bepaalt of zij kansen grijpen en hun potentieel verwezenlijken.’
Latere economen gingen er echter steeds meer op vertrouwen dat ‘de markt’ mensen vanzelf liet doen wat economisch gezien het beste is. Als wetenschappers wilden ze, net als wiskundigen, met harde feiten en wiskundige modellen werken. Zij richtten zich vooral op factoren die eenvoudig in geld vielen uit te drukken. Daar komt bij dat economen naar de mening van Weehuizen bijzonder fragmentarisch te werk gaan en nauwelijks over de grenzen van hun vakgebied heenkijken. ‘De economische wetenschap heeft zich supergespecialiseerd, waardoor grotere verbanden uit het zicht zijn geraakt. Het samenbrengen van inzichten uit verschillende disciplines laat men liever aan beleidsmakers over.’ Het levert witte vlekken op, waarvan Rifka Weehuizen er met haar proefschrift in ieder geval één wil inkleuren: de economische betekenis van geestelijke gezondheid. Zij betoogt dat de kruisbestuiving tussen psychologie en economie tot nieuwe inzichten en conclusies leidt.
Zo hebben psychologen in tal van onderzoeken empirisch vastgesteld dat er verband bestaat tussen stress en productiviteit. Een bepaalde mate van stress leidt tot een hogere productiviteit. In dat geval is er een positieve relatie tussen beide. Is de werkdruk echter te groot en worden mensen te zwaar belast, dan gaat stress de productiviteit aantasten in plaats van verhogen. Weehuizen wil dit empirisch inzicht uit de psychologie een plaats geven in de economische theorie. ‘Voor economen staat bijvoorbeeld vast dat innovatie van productieprocessen per definitie leidt tot verhoging van de productiviteit. Maar innovatie gaat meestal gepaard met veranderingen in de organisatie van het werk en niet zelden ook met inkrimping van het personeel. Het zijn daardoor stressvolle processen. Als het doorvoeren van innovatie tevéél stress met zich meebrengt, kan die productiviteitsstijging uitblijven. Het netto-effect kan zelfs negatief zijn.’
Weehuizen heeft voor haar proefschrift zelf geen veldonderzoek gedaan (‘Er is al genoeg empirisch onderzoeksmateriaal.’), maar onderbouwt haar stellingen met honderden onderzoeken en studies uit binnen- en buitenland. Zij haalt onder andere een groot Fins onderzoek aan waar meer dan 26.000 werknemers aan meededen. Daaruit kwam naar voren dat de mannelijke werknemers die te maken hadden met een reorganisatie (zonder zelf ontslagen te worden), anderhalf keer vaker antidepressiva en slaapmiddelen kregen voorgeschreven dan mannelijke werknemers voor wie dat niet speelde. Hun vrouwelijke collega’s kregen deze middelen iets vaker voorgeschreven dan vrouwen zonder reorganisatie op het werk. De Finse onderzoekers concluderen dat reorganisaties tot grote psychische problemen kunnen leiden. Niet alleen voor degenen die hun baan verliezen, maar ook voor de achterblijvers. De overgebleven werknemers ervaren een grotere werkdruk en hebben het gevoel dat ze de controle over hun baan kwijt zijn (Journal of Epidemiology & Community Health, 2007).
Ook fusies, waarmee bedrijven de efficiency willen vergroten en de kosten verlagen, zijn vaak ingrijpend. Ze veroorzaken onzekerheid en stress bij de medewerkers, met negatieve gevolgen voor de productiviteit. Hoogleraar verandermanagement Anton Cozijnsen nam 144 reorganisaties en fusies in Nederland onder de loep en kwam tot de conclusie dat 70% uitliep op een mislukking. Ruim twee jaar na de reorganisatie of fusie bleken de beoogde doelen niet te zijn gehaald: er werd niet efficiënter gewerkt, noch was de dienstverlening verbeterd. Cozijnsen concludeerde dat dit in hoge mate te wijten is aan de psychologisch gezien ongezonde sfeer tijdens, maar ook nog lang na de reorganisatie of fusie (Anders veranderen, sturen op slaagfactoren bij complexe veranderprojecten, 2004). Mensen kunnen letterlijk ziek worden van reorganiseren.
‘Stress tast het beoordelingsvermogen aan,’ zegt ook Weehuizen. ‘Wat mensen doen komt vaak helemaal niet overeen met wat ze willen of met wat goed voor ze zou zijn. In de economische theorie is geen ruimte voor dit gegeven, omdat het uitgangspunt is dat de economische actor rationeel is. Mensen zijn echter niet uitsluitend rationeel, en hoe minder rationeel mensen zijn, hoe minder goed een markt werkt. Werkstress kan dus ook de optimale werking van de arbeidsmarkt ondermijnen.’In de analyse van Weehuizen bewegen economen onvoldoende mee met de maatschappelijke werkelijkheid. ‘Onze economie is van een industriële in een kennis- en diensteneconomie veranderd. Toen de meeste mensen nog in eenvoudige en overwegend handmatige beroepen werkten, kon iemand met een depressie nog redelijk zijn werk doen, al was het op de automatische piloot. Tegenwoordig zijn de mentale en emotionele eisen van de meeste banen daarvoor te hoog. Medewerkers moeten over meer kennis en vaardigheden dan vroeger beschikken en deze continu updaten. Ze moeten meer discipline en zelfkennis hebben, goed kunnen communiceren, autonoom kunnen opereren, omgaan met onzekerheden en zelf structuur aanbrengen. Zowel de aard als de organisatie van het werk zijn wezenlijk veranderd. Als een werknemer nu last heeft van depressieve gevoelens, is de impact op zijn werk veel groter. Geestelijke gezondheidsproblemen zijn misschien niet toegenomen, maar hun impact op de economie wel.’ Daarom zouden economen oog moeten hebben voor de mentale weerbaarheid van werkenden. ‘Die is onontbeerlijk om goed te kunnen functioneren.’
Mentale weerbaarheid is volgens Weehuizen een productiefactor en grondstof die zowel wordt opgebouwd als aangetast en afgebroken op het werk, door respectievelijk job satisfaction en groeiend zelfvertrouwen aan de ene en stress, verlies van zelfvertrouwen aan de andere kant. Bepalend zijn niet zozeer de geestelijke gezondheid en weerbaarheid zelf, maar vooral de cognitieve, sociale en emotionele vaardigheden waarover je op grond daarvan beschikt. Zij vormen als het ware de bronnen van het handelend vermogen, schrijft Weehuizen in haar proefschrift. In het gesprek dat we met haar hadden, gaat ze nog een stap verder. ‘Geestelijke gezondheid is een schaars goed geworden. Niet omdat er minder van is dan weleer, maar omdat het meer gevraagd wordt en er meer van nodig is in onze kennis- en diensteneconomie.’ De geestelijke gezondheidszorg en welzijnswerkers doen hun best mensen die langs de kant staan beter toe te rusten voor de eisen van de arbeidsmarkt. Opvoeders en het onderwijs zijn zich bewust van het belang van geestelijke gezondheid en de zelfhulpindustrie floreert bij de vraag naar mentale ondersteuning. Toch sluiten vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet naadloos op elkaar aan en is de voorraad mentale gezondheid volgens Weehuizen in het geding.
Economen hebben zich de afgelopen eeuw niet helemaal stoïcijns getoond voor ‘softe’ factoren. Arbeid ging menselijk kapitaal heten, in de jaren zestig ontdekte men kennis als productiefactor en later onderkenden economen ook het economische belang van intermenselijke relaties en de sociale omgeving. Aan de economische kennisboom zit zelfs een tak voor gedragseconomie (behavioral economics), doceert Weehuizen. De gedragseconomen richten zich echter vooral op mensen als consumenten, met al hun rationele en irrationele keuzes.
Het begrip menselijk kapitaal heeft in principe ook betrekking op gezondheid, maar is volgens Weehuizen niet specifiek genoeg als het gaat om de bronnen van het handelend vermogen op de werkvloer. Omdat die bronnen uitgeput kunnen raken en het handelend vermogen geen constante is, lanceerde zij het concept mentaal kapitaal. De term verwijst naar het gebruik dat iemand van zijn kennis en vaardigheden kan maken. Rifka Weehuizen: ‘Een hoogopgeleide medewerker die depressief of overwerkt is, zal daar minder of zelfs helemaal niet meer over kunnen beschikken. Kennis is vooral van waarde in combinatie met het mentale vermogen die te gebruiken en in te zetten.’ De term mental capital doet momenteel ook opgeld in het Verenigd Koninkrijk in het kader van een groot onderzoek dat de Britse overheid laat doen naar de vraag hoe economische groei beter te combineren is met het welzijn van mensen.
Aantasting of verlies van mentaal kapitaal kan in geld worden uitgedrukt, stelt Weehuizen. ‘Directe kosten zijn de kosten van verzuim (absenteïsme) en arbeidsongeschiktheid wegens stress, medische kosten voor herstel, kosten voor reïntegratie e.d. Minder zichtbare kosten van mentaal kapitaal zijn bijvoorbeeld de kosten van productiviteitsverlies van werknemers die wel op het werk aanwezig zijn maar nauwelijks presteren (presenteïsme) en de kosten van vertrek van mensen die het werk niet aankunnen. Ook uitkeringen van gekwalificeerde krachten met psychosociale problemen die voorheen wel werk konden vinden en nu ‘verstopt’ zijn in de WW of in een regeling voor vervroegd pensioen vallen hieronder.’ Weehuizen schat het totale verlies aan mentaal kapitaal op jaarlijks 20 miljard euro (4% van het BBP).
De kosten van met het werk verbonden geestelijke gezondheidsproblemen blijven nu vaak buiten beeld in cijfers van economische groei, die daardoor een vertekend beeld van vooruitgang geven. ‘Sterker nog,’ zegt Weehuizen, ‘als een overspannen werknemer diensten gaat inkopen bij een psycholoog of lifecoach om zijn leven weer op de rails te krijgen, dan komt dat als economische groei in de statistieken. Er wordt immers een dienst geproduceerd.’
Wilfred Dolfsma, hoogleraar innovatie aan de Rijksuniversiteit Groningen, vindt het proefschrift van Weehuizen ‘ambitieus en gedurfd’. Het is ‘heel goed dat ze de grenzen tussen verschillende wetenschappen probeert te overstijgen,’ zegt Dolfsma, die lid was van de promotiecommissie van Weehuizen. Ze laat volgens hem overtuigend zien hoe inzichten uit andere vakgebieden bestaande ideeën in de economische wetenschap kunnen verrijken, bijvoorbeeld door de kosten van mentale problemen in economische termen in kaart te brengen. ‘Haar proefschrift biedt belangrijke openingen voor verdergaand werk.’
Weehuizens proefschrift is geen puur wetenschappelijke exercitie. Ook beleidsmakers en managers kunnen er hun voordeel mee doen. Mede door de in 2002 aangescherpte Wet verbetering poortwachter zijn de kosten van langdurig ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en reïntegratie voor een deel naar de werkgevers verschoven: het principe van de vervuiler betaalt. Het probleem van (mentale) overbelasting is echter nog altijd groot. Zakelijke beslissers zouden zich rekenschap moeten geven van de specifieke betekenis van Weehuizens mentaal kapitaal. ‘Het is een bottleneck voor innovatie en groei,’ zegt ze. ‘Je kunt nog zoveel flexibiliteit doorvoeren en technologie en kennis inzetten, maar als de mensen die het moeten doen de kar mentaal niet trekken, gaat de rem erop. Het gaat om de mix van productiefactoren, waarvan mentaal kapitaal er één is. Die factor moet zichtbaarder worden, zodat we er meer in gaan investeren en er zuiniger mee om gaan. ‘
Tips over diversiteit bij de rijksoverheid
‘Onze mensen van het rijk zijn ook jullie mensen, dát moet de boodschap zijn.’ [Lees meer…] overTips over diversiteit bij de rijksoverheid
Pokémom
Z magazine, de straatkrant van Amsterdam – 2006
Ze ziet eruit als een tassenvrouwtje. Dik ingepakt schuifelt ze achter haar rollator over straat. Reuma heeft haar lichaam op verschillende plekken aangetast. Ze oogt kwetsbaar. Maar Henna Charry (44), geboren in ‘de jungle’ van Suriname, zoals ze zelf zegt, en sinds haar achtste in Amsterdam, is wat je noemt een pittig wijf. “Als iets me niet zint, kan ik ronduit een bitch zijn.” Henna heeft één allesoverheersende hobby: het Pokémon-spel. “Ze noemen me Pokémom.”
Ze mag dan een hulpbehoevende indruk maken, zelden doet ze een beroep op anderen. Die doen eerder een beroep op haar. Haar huis staat vol kasten met Pokémon-materiaal en is voor een deel geblindeerd: “Van zonlicht krijg ik hoofdpijn.” Maar het staat altijd open voor grote en kleine gasten.
Henna zet tal van evenementen op touw zet, vooral in de buurt. Ze praat de Dag van de Dialoog in haar stadsdeel aan elkaar, organiseert voetbalwedstrijden in het kader van de Stadsspelen en staat achter een stand op het jaarlijkse buurtfeest. Ze steekt veel tijd in de stad. “Altijd heb ik dingen georganiseerd. Vanaf m’n 16de doe ik vrijwilligerswerk in verschillende stadsdelen, vooral met kinderen. Dat zijn intelligente en eerlijke wezens. Vroeger kon ik ook aardig dansen. Ik wilde een dansschool beginnen in het pand waar nu trendy Panama is gevestigd. Tot ik ziek werd in 1997. Ik stond ’s morgens op, zakte door m’n knieën en kon niet meer opstaan. Het was een streep door alles. Tot eind 1999 heb ik niets meer gedaan.”
Na die moeilijke tijd pakte ze de draad van het vrijwilligerswerk weer op. Ze zette zich in voor het Leger des Heils, de school van haar zoon en buurthuizen.
In 1999 begon Henna in stadsdeel Zeeburg een spellenclub. “Ik heb een passie voor spellen. Ik kan nachtenlang spelletjes doen met vrienden. In die tijd was Pokémon een rage. Kinderen sloegen elkaar de hersens in vanwege die kaarten. Er bleek een landelijke en internationale organisatie achter te zitten. In de Verenigde Staten gebruikten ze het Pokémon spel zelfs om leerachterstanden weg te werken.”
Henna’s interesse was gewekt. Ze maakte zich het kaartspel eigen, gaf demonstraties en organiseert samen met een ander toernooien. Ze is goeroe en ambassadeur van Pokémon tegelijk.
Henna bood verschillende basisscholen aan Pokémon met de kinderen te spelen. “Het is behalve een educatief, ook een sociaal spel. Tijdens het spelen moeten kinderen lezen, rekenen en zich beheersen. Ze leren sportieve verliezers te zijn. Helaas waren de scholen huiverig.”
Daarom begon ze een club in het buurtcentrum. “In no time had ik twintig kinderen om me heen. Ik leer hen samenwerken en elkaar te helpen. Autistische kinderen, kinderen met ADHD, pientere en minder slimme kinderen: iedereen kan meedoen.” Tijdens schoolvakanties, op woensdag- en zaterdagmiddag zit ook haar huis geregeld vol met kinderen die haar hulp inroepen bij het maken van een deck (zie kader). Iedereen is welkom, als ‘ie zich maar aan de regels houdt. Henna: “Ik heb drie geboden en drie afspraken. Niet vloeken, schelden of slaan. En je bent pas vet als je vriendelijk bent, eerlijk en te vertrouwen.”
Haar eigen zoon moet Henna een groot deel van het jaar missen, en hij haar. Ze doorliepen een heel hulpverleningscircuit voordat duidelijk werd dat hij kampt met leerproblemen en ADHD. Ze vond in Amsterdam geen geschikte school voor hem. Ze prijst zich nu gelukkig dat hij op een internaat elders in het land terecht kon. “Hij zit daar goed. Ik mis hem, maar ik ben blij dat het veel beter met hem gaat. Ik moet hem de kans geven zich te ontwikkelen.”
Dichterbij huis genieten ook andere kinderen van de aandacht van Pokémom. We steken onze neus om de hoek bij de Pokémon-club in het buurtcentrum. Jongens, een enkel meisje en één ouder turen geconcentreerd naar de kaarten voor hen op tafel. Rode gezichten, af en toe een diepe zucht of uitroep. Het gaat er gedisciplineerd aan toe. Nemen de decibellen na afloop van de eerste potjes teveel toe, dan laat Henna haar eigen decibellen in de kleine ruimte los. Verslapt de aandacht van een kind dat ze iets uitlegt, dan houdt ze hem of haar dwingend bij de les. Voordringen is niet toegestaan. “Wie zeurt krijgt geen beurt.” Een valsspeler wordt zonder pardon in de lurven gegrepen en flink de waarheid gezegd. Kinderen die dralen bij de deur, stuurt ze onverbiddelijk weg: “Ik wil geen klachten van de ouders dat ze te laat thuiskomen.” Tegenover haar bitcherigheid en strengheid staan geduld en kameraadschap. Henna neemt de kinderen serieus, dus doen wat ze zegt en nemen een schrobbering voor lief.
Soul
Het contrast tussen haar broze buitenkant en krachtige, soms harde persoonlijkheid fascineert. Hoe zit dat? Deel van het verhaal blijkt haar eigen opvoeding te zijn. Henna’s grootmoeder hield haar voor: ‘Weet wie je bent. Zorg dat je de beste bent!’ Bij de pakken neerzitten is er niet bij. Topdanseres is geen optie meer, maar ze zal niet rusten voordat ze bijvoorbeeld weer kan fietsen. “Het fietsen mis ik, meer dan het dansen. Ik heb voor het laatst gefietst in 1999. Binnenkort ga ik revalideren bij het Jan van Bremen Instituut (voor reumapatiënten, red.).”
Ook het geloof speelt een belangrijke rol in haar leven. Van huis uit is Henna rooms-katholiek. Op haar vijftiende keerde ze zich daarvan af. Later werd ze evangelisch. “Tijdens een musical in Amsterdam kwam ik in aanraking met God, ik dacht dat ik gek werd. Een storm van emoties, van pijn tot superieure blijdschap en alles daartussenin, kwam op me af. In een fractie van een seconde moest ik ja of nee kiezen en ik koos ja, voor God. Ik ga niet naar de kerk. Bij de evangelische gemeenten lees je zelf de bijbel en neem je je eigen verantwoordelijkheid. Mijn geloof is rotsvast. Wat er ook gebeurt in m’n leven, God is erbij. Ik voel me dan ook geen slachtoffer. Zodra ik beter ben, begin ik een spellenschool: sociale activering door middel van spel. Als mijn soul op een bepaald niveau is, kan ik alles aan.”
Het spel
Pokémon bestaat uit een groot aantal getekende fantasiefiguren. Zij kunnen door training evolueren van baby, via puber tot volwassene. Er zijn gameboy spelletjes, films en kaarten van Pokémon. De kaarten komen uit Japan en worden in de VS in het Engels vertaald. Eind jaren negentig ontstond een hele industrie, van pakjes kaarten en spelcomputer tot dekbed en kinderrugzak. De rage is voorbij, maar in veel schoolklassen in Nederland is het ruilen van Pokémon kaarten nog altijd een favoriete bezigheid. In winkels is zelfs sprake van een kleine revival. In dit artikel gaat het over de minst commerciële tak van de Pokémon-business: het kaartspel. Het spel wordt met twee gespeeld. Ieder heeft een deck van zestig kaarten. Elke figuur en kaart heeft eigenschappen, punten en strijdmethoden. Doel is de tegenstander te verslaan.
Standplaats Stadionweg
Z magazine, de straatkrant van Amsterdam – 2004
Hij staat met een netjes gekamde paardenstaart voor Albert Heijn aan de Stadionweg. Hij heeft zich goed voorbereid op het interview en steekt van wal nog voordat hem een vraag is gesteld: John. “Ik ben 4½ jaar Z-verkoper. Ik sta graag binnen. Mensen zien me als ze bij de kassa in de rij staan. Ik waardeer het zeer dat ik binnen mag staan. Daarom doe ik wat terug. Als de mandjes op zijn, haal ik een stapel bij de kassa. Ik hou het een beetje schoon bij de ingang en help oudere mensen hun zware tas uit het karretje tillen. Ook let ik een beetje op bij problemen. In deze buurt valt het mee. Op mijn vorige standplaats heb ik eens een fietsendief in zijn kraag gegrepen. Als dank mocht ik voor 30 gulden boodschappen doen bij Albert Heijn!”
John denkt net als de kruidenier aan de kleintjes. Als de nieuwe Z verschijnt, doet hij de oude nummers in de aanbieding. Mensen mogen Z dan meenemen voor € 0,50.
Hij spreekt Nederlands met een Engels accent. “Ik ben in Nieuw Zeeland geboren, maar mijn ouders komen hier vandaan. Nederlands is mijn moedertaal.. Tien jaar geleden arriveerde ik in Amsterdam, ik had een Nederlands paspoort. Ik ben nooit meer terug gegaan, maar ik ben trots op Nieuw Zeeland. Sinds het succes van Lord of the Rings is het een toeristische attractie. Laatst stond een 13-jarig meisje dat de film had gezien tegen een vriendinnetje over mij op te scheppen: ‘Híj komt uit Nieuw Zeeland!'”John begon in Nederland als verpleger. “Ik werkte via een uitzendbureau. De onregelmatige diensten en enorme werkdruk groeiden me boven het hoofd. Ik kreeg slaapstoornissen en kwam te laat op m’n werk. Na een tijdje was ik niet meer welkom.” Hij woonde bij een vriendin in huis maar kon al snel geen huur meer betalen. John werd dakloos. Via via kwam hij met Mustapha, die de Z-verkopers selecteert, in contact. Dit werk bevalt hem beter. “Het is een heel interessante baan. Je ontmoet zoveel verschillende mensen. Op zaterdag sta ik hier van 09.30u tot 18.30u ’s avonds. Dan ben ik helemaal schor. Laatst kwam iemand mij vertellen dat ze kanker heeft! Je bent een praatpaal voor mensen.”
John is sinds kort lid van de verkopersraad. “Het is belangrijk dat de redactie naar verkopers luistert. “Wij weten wat lezers vinden van Z. En wat hen bezighoudt. Mensen vragen zich vaak af waarom we dakloos zijn. Ook vinden ze leuk te lezen wat verkopers van bepaalde onderwerpen vinden. Bijvoorbeeld wat de toetreding van Oost-Europese landen voor de EU betekent.”
John aarzelt of hij voor Z op de foto wil, maar hij houdt wel van aandacht voor zijn zaak. Met weemoed praat hij over het radio maken dat hij vroeger deed. Met zijn protestbeweging was hij voortdurend op de televisie. Nu zoekt hij de buis op voor zijn krant. “Binnenkort wordt de vijfmiljoenste Z verkocht. Daarom willen we op AT5 komen. Dat is gratis promotie voor Z.” Hij maakt mensen ook graag deelgenoot van zijn visie. Zo vindt hij het een schending van de mensenrechten dat je in Nederland een boete krijgt als je dakloos bent.
John is eigenlijk wereldverbeteraar. Hij brak zijn studie, eerst geneeskunde en later verpleging, af om beroepsactivist te worden. Hij sloot zich aan bij een militante werklozenbeweging. “Begin jaren ’90 was er een rechts bewind in Nieuw Zeeland. Wij protesteerden onder andere tegen de behandeling van uitkeringsgerechtigden door de Sociale Dienst. We deden – geweldloos – dingen als het bezetten van een regeringsgebouw of het omsingelen van een hotel waar ministers bij elkaar kwamen. Na één van die acties liep het uit de hand. Een knokploeg kwam verhaal halen en een man van de beweging werd zwaar gewond. Ik zat op dat moment met een makker in de kroeg. Dat zette kwaad bloed. Het was einde verhaal. Ik was 31 en wilde het land van mijn ouders zien.” Nederland dus.
Hij staat bijna twee jaar op de Stadionweg. John’s tijd nadert. Z-verkopers moeten na twee jaar verplicht van standplaats wisselen. Als het aan John ligt gaat dat systeem op de helling. Hij heeft -tig argumenten tegen de verplichte standplaatswisseling. “Mensen kennen me en geven geld, meer voor mij dan voor de krant. Een nieuwe verkoper zullen ze niet gauw wat geven. Ze krijgen het tenslotte steeds minder breed.”
Op straat leven doet hij liever niet meer. “De laatste keer was rond oud en nieuw. Ik sliep in auto’s en kreeg verschillende boetes.” Je zult hem niet romantisch horen doen over dakloos zijn. “Het is extreem ongezond. Het buiten leven leidt tot problemen als teveel zuipen.” Op het ogenblik heeft hij een kamertje bij een oude vriend, Nico. “We ontmoetten elkaar tien jaar geleden op het strand in Zandvoort. Tegenwoordig kook ik voor hem, hij is 81. Hij is leuk gezelschap.”
Wat ga je doen als je hier niet meer kunt staan?
“Ik wil iets anders interessants doen, bijvoorbeeld maatschappelijk werk. Het liefst help ik mensen met honderd tegelijk.”