• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
Annemiek Onstenk Journalist

Annemiek Onstenk Journalist

tekst, redactie & research

  • Home
  • Tekst
  • Redactie
  • Research
  • CV
  • Klanten
  • Contact
  • Kanaalpost

Publicaties

Red de hulpverlener

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

2003

Veertig jaar geleden kon een gezinsvoogd 62 cliënten per week bezoeken, nu 22. Toch heeft hij of zij niet meer tijd voor de gezinnen dan vroeger. Recent onderzoek onder gezinsvoogden wees uit dat zij slechts 17% van hun tijd besteden aan direct contact met cliënten. De rest van de tijd vullen zij dossiers in en voeren overleg. Vakmensen in de publieke sector zijn langzamerhand meer boekhouder dan dienstverlener, zegt dr. Evelien Tonkens.

Het voorbeeld van de gezinsvoogden kwam ter sprake tijdens een debat over ‘de grote monden van de markt’ in De Balie in Amsterdam. Aanleiding voor het debat was het verschijnen van de bundel ‘Mondige burgers, getemde professionals’ van Evelien Tonkens, voorheen onderzoeker, tegenwoordig lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks. Zij luidt met haar boek de alarmklok over beroepsgroepen in de publieke sector die geen tijd meer hebben om hun werk naar behoren te doen. Of het nu gaat om verpleegkundigen, jongerenwerkers of medewerkers in de thuiszorg, zij worden volgens Tonkens vermalen tussen enerzijds de eisen die markt en overheid stellen en anderzijds burgers die weten wat ze willen. Zij moeten zich naar twee kanten verantwoorden.
Marktwerking, bureaucratie en een afrekencultuur trekken een zware wissel op de kwaliteit van de dienstverlening. De problemen spelen niet alleen in de zorg, maar ook in sectoren als het welzijnswerk, het onderwijs, de arbeidsbemiddeling en de reclassering.

In de verslavingszorg is van elke verslaafde een Elektronisch Zorg Dossier. Ieder gesprek, bezoek aan de gevangenis, telefonisch overleg of briefje moet in de computer worden ingevoerd. Dat kost veel tijd. Die tijd kunnen hulpverleners niet aan hun cliënten besteden. Het vele schrijfwerk werkt bovendien fraude in de hand. Wat is geregistreerd telt voor de boekhouding, ook als de handeling niet is verricht.
Overheidsdiensten en gesubsidieerde instellingen worden afgerekend op hun prestaties, ook in de gezondheidszorg en sociale sector. De overheid is in de ban van meetbare doelen, voor zichzelf én voor de sectoren die publieke diensten leveren. Met prestatiecontracten, monitoring en beleidsevaluaties wordt de output in kaart gebracht. De financiering van de diensten is met deze afrekensystematiek verweven. Blijven de prestaties achter, dan kan dat financiële consequenties hebben. Iedere zichzelf respecterende instelling zal in principe het beste met zichzelf voor hebben en richt zich meer of minder naar de wensen van de geldschieter. Zo krijgt de (vermeende) calculerende burger van weleer gezelschap van calculerende instellingen, waar een laag van managers moet zorgen voor een geoliede werking van de markt.

De invoering van marktwerking in de publieke sector heeft van zorg, welzijn en dienstverlening producten gemaakt. Hulp en dienstverlening zijn volgens Tayloristisch principe opgeknipt in deelhandelingen, als waren het assemblageproducten. Die zijn nauwkeurig omschreven en moeten bij uitvoering worden genoteerd. Dat tijdschrijven op de werkvloer duurt soms langer dan de handeling of dienst zelf. Goedgemeend toezicht op de kwaliteit van het werk verwordt zo tot een bureaucratische belasting. Waarbij moet worden opgemerkt dat niet alle handelingen als zodanig tellen of een gelijk gewicht krijgen toegekend. Als een instelling bijvoorbeeld vooral de cases vergoed krijgt waarmee goede resultaten worden geboekt, laat men de recidivisten lopen. Of wanneer doorverwijzen wél geld oplevert, terwijl geduld met moeilijke mensen wordt bestraft omdat het alleen maar tijd en geld kóst, gaat de calculerende instelling meer doorverwijzen. Dan is sprake van verregaande invloed op het karakter van de hulp en dienstverlening.
Als de tijdrovende registratie nu alleen bedoeld was om de hulpverlening aan cliënten en de samenwerking tussen verschillende instellingen (of ketenoverleg) te verbeteren, was het nog tot daar aan toe. Maar dat is slechts zeer ten dele het geval. Veel gegevens dienen voor het management, de subsidiegever of voor onderzoek.
Zorgverleners die hun moeilijke mensen niet in de steek willen laten, bezoeken hen in hun vrije tijd. Of maken een praatje waarin de thuiszorg officieel niet voorziet en dat buiten de boeken blijft.
Terwijl deregulering één van de prioriteiten van achtereenvolgende kabinetten is, neemt de bureaucratie in de gezondheidszorg en sociale sector dus juist toe. Hulpverleners gaan gebukt onder een hoge registratie- en verantwoordingsdruk van de kant van de overheid. Aan de andere kant zijn het de mondige cliënten die hun helpers steeds vaker ter verantwoording roepen en waar voor hun geld willen.

Evelien Tonkens heeft deze problematiek met haar boek ferm bij de horens gevat. Volgens haar is de kwaliteit van collectieve voorzieningen én van hulpverleners in het geding, evenals de zorg voor onmondige cliënten. “Bureaucratie is een groot goed”, stelt ze, “het is het hart van de rechtstaat.” Maar het kan ook te gek worden. Bureaucratieoverlast noemt Tonkens dat. Volgens haar zijn formulieren de as geworden waar het in iedere instelling om draait. “De inkomsten hangen af van de registratie van de hulp, niet van de hulp zelf. Instellingen worden in toenemende mate op registratie afgerekend in plaats van op de hulp. Instellingen moeten zich wel verantwoorden, maar daar heb je ook andere manieren voor. Bijvoorbeeld visitatie door collega’s zoals op sommige universiteiten gebeurt.”
Wat er in het buurthuis of de spreekkamer gebeurt, daar moet volgens haar de markt buiten blijven. Als sprake is van een verstoorde relatie tussen hulpverlener en cliënt of tussen buurtbewoners en welzijnswerker, bieden méér meetbare doelen en verantwoording geen oplossing. Zorg en welzijn lenen zich naar de mening van Tonkens slecht voor marktwerking, turven en afrekenen.
Maar zij wil toch zeker niet terug naar de tijd van de alwetende deskundige die zijn gang maar kan gaan?
Evelien Tonkens: “Nee, ik ben juist voor verdere democratisering. Ik vind dat hulpverleners zich nu teveel ‘naar boven’ moeten verantwoorden, naar de geldschieters. Burgers moeten méér stem krijgen, bijvoorbeeld door het werk van professionals in burgerjury’s te beoordelen. Naar mijn mening gaat het in de relatie tussen hulpverlener en cliënt niet om vraag en aanbod, maar om een goede verstandhouding. Hulpverleners en welzijnswerkers moeten de dialoog aangaan met burgers, cliënten en patiënten.”
De zwaarbelaste beroepsgroep moet volgens Tonkens ook weer fier op haar strepen gaan staan en haar deskundigheid niet onder stoelen of banken steken. Professionals mogen hun klanten tegenspreken als ze het beter (denken te) weten. Een beetje paternalisme is niet verkeerd. Tonkens vindt dat hulp- en dienstverleners de ruimte moeten hebben om hun eigen afwegingen te maken. Zij zijn niet uitsluitend uitvoerder van de wensen van de klanten, de markt en de politiek. Van haar mogen de professionals ook best meer naar buiten treden. Zij wil dat er, in de publieke sfeer en in de behandelkamer, tegenover mondige burgers weer mondige hulpverleners plaatsnemen.
Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector
Evelien Tonkens, ISBN 90.5957.041.3 NIZW Uitgeverij € 14,00

Categorie: Politiek, Publicaties

Met strakke hand. De 10 geboden van het Sweelinck

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

Het Parool – 2002

Voor een uitlating als ‘kut-Marokkanen’ kan een VMBO-leerling van het Sweelinck College een dag worden geschorst. Ook op een vechtpartij of het uitschelden van een leraar volgt schorsing. De meeste leerlingen kijken dus wel uit om rotzooi te trappen. Niet alleen de afbeelding van Calvijn in het trappenhuis kijkt streng op de kinderen neer, ook de conciërge heeft de wind er onder. Om het statige gebouw met gebrandschilderde ramen binnen te komen ná aanvang van de lessen, moet er worden aangebeld. Voordat ze ‘door’ mogen, leggen de leerlingen verantwoording af over het waarom van de verlate entree. Rennen zij vervolgens de trap op, dan worden zij gemaand het rustig aan te doen. “Ze moeten zich gewoon gedragen”, zegt de conciërge, zelf van allochtone afkomst. Tijdens spitsuren komen leerkrachten de poortwachter om beurten assisteren om mogelijke onwelvoeglijkheden in goede banen te leiden.
In de hoek van de hal hangt een affiche over het opruimen van rotzooi. Er tegenover hangen de tien geboden van Sweelinck. Discrimineren en dingen stuk maken zijn verboden, evenals het dreigen met geweld en het maken van seksueel getinte opmerkingen. Het laatste gebod betreft de taal: op en rond de school spreken de leerlingen Nederlands met elkaar.

Schouder aan schouder met het door stalen hekken afgeschermde Amerikaanse consulaat aan het Amsterdamse Museumplein staat het Sweelinck College. In september 2001, drie dagen naar de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon, stonden journalisten voor de school te hengelen naar anti-Amerikaanse uitlatingen van islamitische leerlingen. Op een overwegend zwarte VMBO school met 430 leerlingen is het niet moeilijk een heethoofd te vinden met de emoties die je zoekt. Maar wordt daarmee recht gedaan aan hoe de jongeren zijn en denken? Of snelt, zoals bij Marokkaanse jongens het geval is, hun slechte naam hen al vooruit?
Incidenten met deze groep halen de laatste jaren voortdurend de pers. Net als met gewelddadige voetbalsupporters of demonstranten het geval is, bederven ‘criminelen’ – het verkleinwoord is in de ban gedaan – het voor de anderen. Maar hoe zien die er eigenlijk uit?

Hoofd koel houden
Samir Jabbar, Youssef Mezouari en Hicham Mimouni zitten in groep 3b van het Sweelinck en volgen de theoretische leerweg. Zij houden zich verre van geweld en misdragingen, op school en op straat. “Rotzooi trappen is slecht voor de maatschappij en ook een slecht voorbeeld voor kleine kinderen”, meent Youssef. Hij is veertien en komt uit de Spaarndammerbuurt. Thuis wordt meestal Arabisch gesproken, met zusjes en broertjes soms Nederlands. Met zijn vrienden spreekt Youssef een s-taal: (onverstaanbaar) Nederlands met overal s-en tussendoor.
Zij hebben last van het slechte imago van Marokkaanse jongens. Hicham (15): “Bijvoorbeeld in de supermarkt. Je staat ergens en je wilt wat kopen en dan kijken ze naar je, ze verwachten dat je steelt.” De jongens betreuren de vooroordelen die het wangedrag van hun leeftijdgenoten opleveren, maar ze lijden er niet onder. Samir, ook 15 jaar: “Men mag over ons denken wat men wil, ze bekijken het maar.” Hij voelt zich niet aangesproken, laat staan verantwoordelijk: “Op mijn leven heeft het geen invloed, het is hún fout. Mensen moeten zich gedragen. Misschien ligt het aan de opvoeding of gaan ze om met verkeerde jongens. Ik vind het wel jammer wat zij doen, maar je kunt het niet tegenhouden.” Ingrijpen als jongens bijvoorbeeld meiden lastigvallen in het zwembad, doen ze alleen als ze de boosdoeners kennen. Hicham: “Je moet gewoon je hoofd koel houden. Onze naam wordt slecht gemaakt door die jongens. Ik vind het jammer dat sommigen het verpesten voor de groep.”
Een vooroordeel over Marokkanen meer of minder, lijkt hen niet echt te raken. Maar Pim Fortuyn gaat te ver: “Hij beledigt ons, onze taal en ons geloof. Met zijn grenzen dicht voor islamieten”, zeggen Samir en Hicham fel. “Of mensen moslim zijn of niet, dat moeten ze zelf weten.”

Grijp je kans
Zelf hebben de jongens andere plannen dan een loopbaan in een draaideur. Ze hebben economie als hoofdvak gekozen. Samir wil manager worden. Hij is goed op school en neemt op straat altijd de leiding. Na het VMBO wil hij naar de HAVO. Hicham wil eerst naar het MBO en daarna – als hij het kan – naar het HBO. “Ik wil boekhouder worden, net als mijn oom. Op kantoor werken lijkt me leuker dan in de techniek of landbouw. En je verdient goed.”
De jongens worden van huis uit gestimuleerd. De deal is helder. De vader van Youssef heeft gezegd: “We geven je een TV en een computer en vragen ervoor terug dat je leert, voor je eigen bestwil.” Zoals zoveel kinderen wordt hij grootgebracht met de bedoeling het zover mogelijk te schoppen. Youssef: “Het is belangrijk voor je toekomst om een hoog niveau te halen.” Ook de vader van Hicham zegt: “In Marokko krijg je niet zo’n kans, dus neem die kans!” Hij heeft een broer en drie zussen. Zelfs als het goed gaat op school, jutten ze hem op. “Altijd moet het beter. Ze willen het beste voor me.” Ouders bemoeien zich ook met wat hun kinderen uitvoeren op school of in de vrije tijd. Youssef: “Je moet tijd aan je huiswerk besteden. Er wordt thuis gesproken over school. Als ik buiten ben geweest moet ik zeggen wat ik heb gedaan.”

Hoog in de bol
Jorrit Efdé coordineert de derde klassen en is mentor van klas 3b. Van de tweeëntwintig leerlingen in die klas zijn vijftien kinderen van Marokkaanse huize, drie meisjes en twaalf jongens. De leerlingen zijn gemotiveerd en kunnen goed met elkaar opschieten. Efdé: “Ze komen om te werken en doen erg hun best. De meeste leerlingen hebben het hoog in de bol. Het zijn de managers van de toekomst. Met hen is niks aan de hand.”
Er wordt niet gespijbeld in 3b, maar deelname aan een werkweek in de Ardennen is voor velen een brug te ver. Mogelijk drank- of drugsgebruik en ander vertier weerhoudt ouders van toestemming.
Jorrit vindt de ouders betrokken bij het onderwijs van hun kinderen. Zij hebben alles voor hun kinderen over en verwachten er veel van. Bij de rapportuitreiking komen tegenwoordig steeds meer vaders én moeders. “Het zijn gewoon vlotte ouders, contact stellen ze erg op prijs.”

Op de begane grond van het Sweelinck is de kantine. In de pauzes is het er stampvol. Een kakofonie van bewegelijke pubers met zwaaiende lichaamsdelen. In de hoek schalt swingende muziek van popzender The Box. Verschillende jongens stoeien. Groepjes meiden praten of hangen, een half oog op de TV gericht. Veel lachende gezichten en veel lege chipszakjes op de grond. Met welwillende spot wordt ik bekeken. Als kennelijke nieuwe leerkracht word ik uitgetest. “Wat een kop!” zegt een jongen. “Alles goed?”, vraagt een ander. Als ik een paar jongens vraag waarom het met de ene jongere gewoon goed gaat, terwijl de ander voor rottigheid zorgt, haalt iemand zijn schouders op: “Ze komen er wel achter, als ze er niks van maken.” Wanneer de bel gaat, stroomt de kantine leeg. Drie leerlingen pakken een bezem en vegen de grond aan.

Lokaal 16
Het Sweelinck heeft sinds jaar en dag een sterke bemoeienis met het wel en wee van de leerlingen. Het toezicht houdt het midden tussen aandacht en controle. Uit de omgang tussen schoolleiding, leerkrachten en leerlingen blijkt betrokkenheid. Er is veel persoonlijk contact. Men heeft zowel oog voor mooie nieuwe kleren als voor problemen thuis. Absentie wordt gemeld en besproken. Wanneer daar aanleiding voor is, wordt de opgegeven reden gecheckt. De functie van mentoren is zwaar aangezet. Elke klas heeft wekelijks mentorlesuren. Tegenwoordig is er maandelijks zorgoverleg met hulpverleners van buiten de school, waar de aanpak van moeilijke leerlingen wordt besproken en zonodig bijgesteld. Hoewel het zorgbudget ontoereikend is stelt directeur Marian Konijn met gepaste trots dat het Sweelinck, met minder middelen dan andere scholen, turbulenties binnen de perken weet te houden.
Behalve de eerder genoemde conciërge met de dwingende ogen, zijn er nog verschillende andere centrale figuren, waaronder mevrouw John, bekend onder de naam ‘Johnnie’. Leerlingen die uit de klas zijn verwijderd of worden aangetroffen op plekken waar ze niet horen te zijn, komen terecht bij mevrouw John in Lokaal 16. Zij vangt de jongeren op, sust en brengt zonodig de gemoederen tot bedaren. Menige kwestie – met leerlingen, maar ook met ouders – is onder haar gezag gepacificeerd.
De leerlingen lijken wel te varen bij de combinatie van zorg en lik op stukbeleid. Afwezigheid van ‘Johnnie’ wordt als gemis ervaren en niet zozeer als kans om eens flink uit de band te springen.

Zwarte school
Het slechte imago van zwarte scholen en dito kinderen is directeur Marian Konijn een doorn in het oog. Het Sweelinck wordt met strakke hand geleid en behaalt goede resultaten. VWO en HAVO zijn een aantal jaar geleden weliswaar uitgeplaatst naar witte scholen, omdat leerlingenaantallen (niet de leerprestaties) terugliepen. Als VMBO met gemengde en theoretische leerweg zit het Sweelinck echter in de lift. Leerlingen komen vanuit de hele stad. Marian Konijn verwacht dat hun aantal verder zal toenemen tot ongeveer 550.
Met het vervullen van vacatures heeft de school evenmin problemen, eerder is het omgekeerde het geval. De directeur heeft verschillende potjes op het vuur staan: zij graast de markt af om mensen met specifieke deskundigheden voor de school te spotten, om hen te kunnen contracteren zodra er plek is. Het Sweelinck is opleidingsschool voor de Educatieve Faculteit Amsterdam en haalt daarmee studenten in huis die er later mogelijk komen werken. Omdat het prettig werken is op het Sweelinck levert ook mond op mondreclame geregeld een nieuwe leerkracht op.
“De meeste leerlingen zijn schatten van kinderen,” zegt Marian Konijn, “zeker als je ze stuk voor stuk bekijkt. Veel van de rust op school komt door de gestroomlijnde organisatie. De kinderen weten waar ze aan toe zijn. Als leerkrachten geen duidelijkheid uitstralen, slaat dat terug op de kinderen.”
Natuurlijk heeft de school ook raddraaiers in huis. Vooral jongeren die elders al een schoolloopbaan achter de rug hebben en op het Sweelinck nog hun diploma proberen te halen, hebben wel eens lak aan regels. Jorrit Efdé: “Maar vervelend gedrag is nog geen crimineel gedrag.” En ook de conciërge pareert de vooroordelen ten aanzien van zwarte scholen: “Kleur zegt niks. Het gaat om het gedrag van de kinderen.”

Categorie: Diversiteit, Lokaal sociaal beleid, Publicaties Tags: Goed Marokkaans nieuws

Emancipatie gaat met kleine stappen

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

Contrast – 2003

Het slechte nieuws over migranten domineert. In gemeenten wordt ondertussen hard gewerkt aan de fundamenten voor een betere toekomst. Zoals in het Amsterdamse stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, dat nu acht jaar bezig is een positieverbetering voor migranten tot stand te brengen. De samenwerking met migrantenorganisaties is een van de best pratices van de stad. Wijkwethouder Antoinette Tanja (GroenLinks) van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer maakt zich zorgen over het draagvlak voor het beleid: “Migranten voelen zich bedreigd door de verscherping van het debat over de multiculturele samenleving.” “Het zijn geen zeehondjes,” zegt buurtbewoner Frenk der Nederlanden, “je moet migranten niet zielig houden!”
Het stadsdeel, de scepticus en voorbeelden van migrantenbeleid.

Computerinloop Buurtonline is eind van de middag volop in bedrijf. Vier moeders van kinderen van basisschool de Kraanvogel zijn op het digitale trapveld aan het oefenen, computerboek op schoot. De juf is een allochtone vrouw die er eerder als leerling kwam. Een Hindoestaanse mevrouw met hoofddoek werkt op het scherm aan de vormgeving van het gedicht Denkend aan Holland van Marsman.
Buurtbewoners die iets moeten schrijven, versturen of opzoeken op internet kunnen voor weinig geld gebruik maken van één van de zes computers van Buurtonline. Elke vrijdag is er sollicitatieclub. Er zijn docenten en een systeembeheerder in dienst. Een gastvrouw noteert bij binnenkomst het gewenste product, houdt toezicht en zorgt desgevraagd voor een versnapering. Projectleider Mariska van der Linden: “Buurtonline is een initiatief van migrantenvrouwen, het is dus geen probleem om deze doorgaans moeilijker te bereiken doelgroep hierheen te krijgen. We richten ons op vrouwen, werklozen, ouderen en migranten. Voor jongeren is de inrichting niet robuust genoeg.”

Oost/Watergraafsmeer is een van de actiefste stadsdelen wat migrantenbeleid betreft. Op vele fronten tegelijk wordt nu acht jaar gewerkt aan het verbeteren van leefomstandigheden. Het beleid is veelomvattend en betreft onder meer wonen, werken, zorg, onderwijs, jongerenbeleid en buurtbeheer. Het stadsdeel heeft vijf beroepskrachten, waaronder twee Marokkaanse vrouwen, in dienst die belangenorganisaties helpen met professionaliseren. Op het stadsdeelkantoor zijn stageplaatsen gecreëerd voor allochtone stagiaires, mogelijk de ambtenaren van de toekomst. In de stadsdeelraad neemt het aantal allochtone raadsleden toe. Sinds kort lopen Marokkaanse buurtvaders door het deel van de wijk waar het vaak spookt. Er zijn vele lopende projecten, teveel om op te noemen.
Frenk der Nederlanden vindt projecten als Buurtonline fantastisch, omdat het een eigen initiatief van allochtone vrouwen is. Over het ‘aanbieden van emancipatie’ is hij echter sceptisch. “Integratie is als ik een oude Amsterdammer in plat Amsterdams tegen de Turkse buurtkapper hoor zeggen ‘Hé Ali, wanneer ken je me weer knippen?’ Dat gebeurt vanzelf, daar heb je geen stadsdeelpolitiek voor nodig.”
Het stadsdeel vindt specifiek beleid echter nodig zolang er een kloof bestaat tussen autochtonen en nieuwkomers. Frenk der Nederlanden vindt dat het meer om klasse dan om kleur gaat: “Er is niet alleen een kloof tussen autochtonen en allochtonen, het vertrekpunt is verkeerd. Er bestaat net zo goed een kloof tussen allochtonen of autochtonen onderling. Sociaal-economische verschillen geven de doorslag.” Dat vindt het stadsdeelbestuur ook: opleiding, werk en inkomen staan centraal. Antoinette Tanja: “Voordat men kan integreren moeten mensen vooruit komen. Emancipatie komt daarom vóór integratie.”

Model
Politiek en doelgroep werken in Oost/Watergraafsmeer nauw samen. De samenwerking is geformaliseerd in het BOMO: bestuurlijk overleg met migrantenorganisaties, officieel een commissie van het stadsdeelbestuur. Vijftien tot vijfentwintig vertegenwoordigers van stadsdeel en migrantenorganisaties komen maandelijks bij elkaar om activiteiten af te stemmen en nieuwe ontwikkelingen in gang te zetten. Om concrete problemen het hoofd te bieden worden nog derden aan de BOMO-tafel genood: de arbeidsbemiddeling als het om werk gaat, het onderwijs als het om taalles of vakopleiding gaat. Migrantenorganisaties zijn medeverantwoordelijk voor het met succes uitvoeren van de beleidsvoornemens. Het contact tussen bestuurders en migrantenorganisaties is goed. Het BOMO is een van de best practices in de stad en staat model voor andere stadsdelen.
Gürbüs Yabaz, voormalig hoofd van de afdeling coördinatie migrantenbeleid, heeft zich lang met de politiek bemoeid. “Het stedelijk minderhedenbeleid was begin jaren negentig min of meer mislukt. Er was geen visie.” Hij heeft, met anderen, het migrantenbeleid in Amsterdam Oost steen voor steen opgebouwd. Doelgroepen en hun problemen werden in kaart gebracht. Samen zochten ze naar oplossingen. Yabaz: “Zonder betrokkenheid van de doelgroep krijg je het niet voor elkaar. Het stadsdeel nam zijn verantwoordelijkheid. Van onze kant vroegen we iets terug van de organisaties. We hebben bewust ook traditionele groeperingen als moskeeverenigingen als partner gekozen. Zij bereikten aanvankelijk vooral mannen, de vrouwen zaten thuis. Na verloop van tijd namen zij naast het onderhouden van de moskee ook het wegwerken van achterstanden op zich. Wij stelden hen voor de keuze: wij zijn partners maar we willen wel de emancipatie bevorderen, ook van vrouwen. Zij namen al gauw vrouwen in hun bestuur op. Het bracht een versnelling met zich mee. Er deden steeds meer vrouwen mee, ook aan BOMO. Traditionele vrouwen met hoofddoek gingen rechten opeisen, zij verenigden zich onderling en voerden actie voor zwemlessen en taallessen. Nu is sprake van een algemeen emancipatieproces.”
Daar wil ik meer van weten. Eerst zien, dan geloven. Hoe gaat het toe bij een traditionele organisatie in beweging?

Sateliet
Bezigheden voor vrouwen en mannen zijn strikt gescheiden bij de Marokkaanse zelforganisatie Al Maarif. Als we gaan kijken doet de helft van de portocabines waarin men tijdelijk is gehuisvest dienst als stemlokaal. Er zijn verkiezingen voor provinciale staten. Aan de andere kant zitten jonge Marokkaanse vrouwen. Ze hebben geen stemrecht, maar naailes. Eén van de vrouwen, rond de twintig, is drie jaar in Nederland. Ze leerde in negen maanden vloeiend Nederlands spreken, geeft Nederlandse les aan andere Marokkaanse vrouwen en zou graag doorleren. Ze is zwanger van haar tweede kind, zegt ze met spijt in haar stem, dus op dit moment kan ze niet studeren. Ik vraag haar of ze het BOMO kent, een vrouw als zij zou goed een vertegenwoordigende functie kunnen vervullen. De medewerkster van Al Maarif, Annego Strumphler, trekt ons echter weg met de woorden: “Dat is voor deze vrouwen te hoog gegrepen.” Navraag leert dat er vanuit Al Maarif geen vrouwen aan het BOMO-overleg deelnemen. In het bestuur van Al Maarif zelf en naar buiten toe hebben de mannen het voor het zeggen.
De emancipatie blijkt van een andere orde. Annego Strumphler laat me een kamer zien waar acht computers staan. Al Maarif is satelliet van Buurtonline. “Jonge Marokkaanse vrouwen volgen hier computercursussen, kinderen maken er hun werkstukken voor school,” zegt ze. Zij is één van de vijf beroepskrachten die migrantenorganisaties helpt professionaliseren. “Educatie behoort tot de belangrijkste activiteiten van Al Maarif. Alfabetisering van oudere vrouwen, oriëntatie op de samenleving en Nederlandse taalles vormen de hoofdmoot. Voor vrouwen die nooit een pen ter hand hebben genomen is het een enorme stap Arabisch of Nederlands te leren lezen en schrijven. Zonder Al Maarif zouden oudere vrouwen hun huis nauwelijks uit komen.”
Omdat er altijd kinderopvang in huis is, is ook de deelname van jonge vrouwen groot en de uitval gering. In het weekend leren tweehonderd kinderen hier Arabisch. Wegens ruimtegebrek vindt de huiswerkbegeleiding van jongens in de puberleeftijd elders plaats. Voor hen worden op verschillende plekken in de buurt ook sportactiviteiten georganiseerd.
Strumphler: “Een enkele jongere gaat een vakopleiding volgen bij het ROC. Voor de meeste vrouwen is een opleiding, werk of politieke participatie nog een brug te ver.”
“Als we willen dat mensen integreren in Nederland, moeten we daar de tijd voor nemen,” zegt ook de wijkwethouder, “maar we zijn op de goede weg.”

Categorie: Lokaal sociaal beleid, Publicaties Tags: Emancipatie migranten

Samenwerken tegen schooluitval in Amsterdam

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

Contrast – 2006

“Het is onze laatste kans,” zeggen Richi, Dennise en Roos (allen 15 jaar) niet zonder gevoel voor drama. Zij zijn van school getrapt, omdat “die ons niet moet”. Ze verdragen geen gezag boven zich en voegen zich niet in klassikaal onderwijs. Ze zitten op een transferium: tijdelijk onderdak voor moeilijke jongeren zonder school. Het heeft hen voor het onderwijs behouden. Roos: “Als je nu niet iets doet, word je niks.”
De Amsterdamse Rekenkamer vindt dat de hoofdstad onvoldoende greep heeft op schooluitvallers, zo stond onlangs in de krant. Wat het VMBO betreft is de kritiek inmiddels achterhaald. Nieuwe programma’s lijken het tij te kunnen keren.

Alle volwassenen in het gebouw zijn uitgerust met een grote sleutelbos. Deuren in de gang, van lokalen en kantoortjes worden geopend en na doorgang weer gesloten. “We kanaliseren het leerlingenverkeer, van binnen naar buiten en weer terug. Geen gespook in de gangen,” zegt Marcel Paragsingh. Hij is teamleider. Niet in een jeugdgevangenis, maar van het Altra College in Amsterdam Oost, een school voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Het College biedt onderdak aan twee klassen met ieder twaalf leerlingen van Transferium Oost/Zuidoost, de eigenlijke reden van ons bezoek. Ze volgen niet alleen onderwijs in kleine groepen, met veel extra aandacht en begeleiding. Er komen ook hulpverleners in de klas.
“Ik kan me hier beter concentreren,” zegt Dennise, “de klas is klein en je krijgt veel aandacht.” Na verschillende scholen te hebben afgewerkt komt ze hier tot rust. Ze doet dit jaar examen VMBO en wil volgend jaar op het ROC een opleiding sociaal-pedagogisch werk volgen. Als we de drie leerlingen vragen hoe ze kunnen voorkomen dat het op de volgende en ‘normale’ school weer misgaat, halen ze hun schouders op. Wel weten ze dat de motivatie uit henzelf moet komen. Richi: “Je doet het voor jezelf.”

“Scholen schuiven leerlingen met ernstige gedragsproblemen niet meer af op leerplichtambtenaren. Zij blijven verantwoordelijk voor het goed terechtkomen ervan. Eerst voor tijdelijke opvang in een transferium. Daarna voor een plek op een andere school of in een leerwerkproject,” zegt Hans Kruijssen van de samenwerkende scholen. Het moet voorkomen dat de jongeren binnen de kortste keren opnieuw in de problemen raken. Hans Kruijssen: “De jongeren komen hier in een warm bad. Sommige kinderen staan zelfs tijdens de vakantie voor de deur! We moeten zorgen dat ze daarna niet onder een koude douche komen.” Daarom krijgen de jongeren, als ze op een andere school zitten, nazorg om te voorkomen dat de geschiedenis zich herhaalt.
Maar het vinden van een plek ná het transferium is niet altijd eenvoudig. Marcel Paragsingh: “De leerlingen maken weinig kans tijdens het schooljaar nog toegelaten te worden op een andere school. De meeste leerlingen (en hun ouders) willen graag terug naar het regulier onderwijs. Het Speciaal Onderwijs (SO) vinden zij niks. Toch maken veel van school verwijderde jongeren daar de meeste kans.”
Daarnaast hebben Amsterdamse MBO scholen enkele tientallen plekken voor leerlingen tot 23 jaar die niet in het gewone onderwijs passen.

Schooluitval is een veelkoppig monster. Dat vraagt erom van meerdere kanten te worden getackeld. Het zijn ook niet alleen jongeren met problemen, die het onderwijs zonder diploma vaarwel zeggen. De grootste groep jongeren die school voortijdig (dreigen te) verlaten, zijn niet moeilijker dan anderen. De redenen waarom zij struikelen hebben meer te maken met de vorm en de inhoud van het onderwijs zelf. Hoofdproblemen zijn dat het als te theoretisch wordt ervaren. Ook sluiten VMBO en MBO slecht op elkaar aan.
“Bij de overstap van VMBO naar MBO verliezen we veel leerlingen,” zegt Oda de Graaf van het Onderwijs Schakelloket (OSL). “Tot 15 jaar staat de school nog als een muur om de leerling. Daarna vallen er stenen uit. Bij 18 jaar valt bij velen de muur om. Hét antwoord op vroegtijdig schoolverlaten is praktijkleren: leren in combinatie met werken.” Daar zijn scholen in Amsterdam volop mee bezig. Bijvoorbeeld door de praktijk in huis te halen. Of door het meer theoretische VMBO en het praktijkgerichte MBO in elkaar te schuiven. Zo ontstaan vele kansrijke tussenoplossingen, die al honderden VMBO-leerlingen voor afhaken hebben behoed.
Een voorbeeld. Leerlingen waarvan na twee jaar VMBO duidelijk is dat ze de school niet met een diploma zullen kunnen afsluiten, krijgen een apart vakken- en vaardighedenpakket. Dat komt overeen met het laagste MBO-niveau. De leerlingen doen twee jaar over de eenjarige opleiding en sluiten af met een certificaat.

Het Wellantcollege in Amsterdam Watergraafsmeer heeft zo’n alternatieve route voor 30 tot 40 leerlingen tussen 14-17 jaar. Naast Nederlands, Engels, gym en biologieles staat leren werken op het programma.
In een groot lokaal is een bedrijfssituatie nagebootst. De docent is bedrijfsleider en scholieren vormen het personeel. Het Meeting Point – de naam van het bedrijf – is ingericht met kleine zitjes, een vergadertafel en een kantoor unit. Op schoolborden staan tientallen projecten, waarmee leerlingen sociale vaardigheden en werkervaring opdoen. Bedrijven en instellingen als KPN en Woningbedrijf Amsterdam melden bij de juf of via internet klussen aan, zoals planten verzorgen, reprowerk en administratie. Eén of meerdere leerlingen van het Wellantcollege voeren die onder begeleiding uit. Sommige bedrijven, zoals Albert Heijn uit de buurt, komen naar de school toe. Zij geven een presentatie over hun branche in het Meeting Point. Eén jongen hield er een baantje bij Albert Heijn aan over.
Ook doen de scholieren leerzame ervaringen op door de organisatie van bijeenkomsten. Jessica organiseerde bijvoorbeeld een huisdiercafé. “Ik vroeg de Dierenambulance en een blinde mevrouw met geleidehond om iets over honden te komen vertellen. Met flyers nodigden we buurtbewoners mét hun honden uit. We haalden koek en drinken in huis en ontvingen de mensen beleefd: jas aannemen, een drankje aanbieden etc. Het ging heel goed, voor de organisatie van het café gaven ze me een 8,” zegt ze trots.
Later dit jaar staan budgetteren, factureren en een begroting maken op het programma. Deelname aan taken in het Meeting Point is niet verplicht. Maar leerlingen die wél meedoen zijn zo enthousiast, dat zij anderen aansteken. Veel leerlingen zijn gemotiveerd, stoppen met school is er nauwelijks meer bij.
De Diensten Desk Amsterdam werkt met een vergelijkbare formule. Het verzamelt klussen en opdrachten voor scholieren en brengt vraag (bedrijven) en aanbod (scholen) bij elkaar.
Er zijn ook VMBO-scholen die bepaalde groepen leerlingen al middelbaar beroepsonderwijs tot niveau 2 aanbieden. Zij doen dat in goede samenwerking met het MBO. Zo wordt voorkomen dat er een gat valt tussen VMBO en MBO en leerlingen met school stoppen.
Omdat ook het MBO aangepast onderwijs heeft voor mogelijke spijbelaars en schooluitvallers, groeien VMBO en MBO steeds verder naar elkaar toe.

VMBO en MBO groeien naar elkaar toe. Scholen halen leuke en praktische opdrachten in huis. Scholen en meewerkende bedrijven hebben vele tientallen manieren bedacht om leerlingen in het beroepsonderwijs vast te houden. En met succes. Zij bieden op creatieve wijze het hoofd aan het in de publiciteit zo loodzware onderwerp schooluitval. Dat belooft wat voor de toekomst.

Scholen voor voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs (VMBO en MBO) sloten drie jaar geleden een overeenkomst met onder andere de gemeente en jeugdzorg. Zij willen onder andere dat meer jongeren hun school afmaken. Voortijdig schoolverlaten is een groot probleem in Amsterdam. Door samenwerking en onderwijsvernieuwing moeten VMBO en MBO beter op elkaar én op de arbeidsmarkt aansluiten. Ook komt er meer hulp op school voor leerlingen met ernstige problemen.
Contrast nam een kijkje en liet zich voorlichten over enkele resultaten.
Leerplichtige leerlingen die van school zijn gestuurd of, bijvoorbeeld na gevangenisstraf, geen school hebben, hoeven niet langer thuis te zitten. Er zijn voor hen speciale tijdelijke klassen ingericht. Die worden, net als parkeerdekken waar je kunt overstappen op openbaar vervoer, transferia genoemd. De jongeren krijgen er maximaal zes maanden aangepast onderwijs én hulp totdat ze elders terechtkunnen.
In Amsterdam zijn op vier plekken van die tijdelijke klassen ingericht. De eerste ging in september 2005 van start, de laatste in maart 2006. Er is plaats voor 108 leerlingen. Op 1 maart 2006 zijn 98 plaatsen bezet.
Er doen 35 VMBO-scholen mee. Als zij leerlingen niet meer kunnen handhaven, melden zij dat aan een centrale: het Onderwijs Schakelloket (OSL). Dat zorgt voor plaatsing in een tijdelijke klas.
Voor leerlingen die niet goed mee kunnen komen en daarom school dreigen te verlaten, zijn er andere oplossingen. Voor hen zijn er aparte klassen op hun eigen school. Zij volgen niet de gewone lessen, maar een lichter, meer praktijkgericht programma. Zo leggen zij toch een basis voor een beroepskwalificatie.
Op verschillende VMBO-scholen zijn Meeting Points ingericht, waar school, jongeren, bedrijven en instellingen elkaar treffen. Een zogeheten Diensten Desk verzamelt grote en kleine klussen aan, waarmee leerlingen werkervaring opdoen.
Mede door deze aanpak zitten er minder leerplichtige (tot 16 jaar) leerlingen thuis. Afgelopen jaar waren het er nog 80, nu 11: een daling van 85%.
Voor 16-tot 23 jarigen die zonder diploma van school gaan, beschikt het centrale loket OSL over 60 plaatsen in het MBO. Ze zijn bedoeld voor jongeren met complexe problemen. Met een speciaal programma wordt hen alsnog een kans geboden een diploma te halen. Dan komen ze makkelijker aan een baan.
Jongeren zijn vanaf hun 16e niet meer volledig leerplichtig. Het zijn daarom niet alleen scholen die schooluitvallers aanmelden, maar bijvoorbeeld ook leerplichtambtenaren, justitie en het Jongerenloket van de Dienst Werk en Inkomen.

Categorie: Diversiteit, Jeugdzorg, Publicaties Tags: Schooluitval

Steun de pleegouder

28 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

0/25 – 2005

Lisa komt op haar vijfde in het pleeggezin wonen. Een leuk en pienter kind, in een enkel opzicht wat achter. Gewend aan films voor volwassenen, maar nog geen billen kunnen vegen en tot twintig tellen. Haar moeder is geestelijk in de war en af en toe opgenomen. Ook is ze een periode drugsverslaafd. Later raakt ze dakloos. Lisa is enig kind, maar komt uit een grote familie. Vader is uit beeld.
De grootouders van Lisa hebben vanaf haar geboorte vaak en met veel liefde voor haar gezorgd. Zodra Lisa’s moeder weer op de been is, bezorgen grootouders het kind echter steeds retour. Lisa’s moeder meldt zich bij Bureau Jeugdzorg als grootouders overwinteren. Zij wil dat Lisa buiten de familie in een pleeggezin opgroeit.
Grootouders zijn not amused over de stap van hun dochter, maar werken mee aan de vrijwillige plaatsing in een eenoudergezin met een zoon van op dat moment 9 jaar. Het is voor een jaar. Met moeder gaat het echter eerder slechter dan beter. Na een jaar verlengt de kinderrechter de uithuisplaatsing (UHP) en onder toezicht stelling (OTS) met nog een jaar. Hij vraagt een psychologisch onderzoek naar de hechting van Lisa. Het onderzoek wijst uit dat Lisa goed hecht in het pleeggezin. De grootouders dringen aan op een pleeggezin in de familie, maar de psychologe acht de beoogde pleegouders niet competent. Zelf willen ze de zorg voor Lisa niet (meer) op zich nemen, zij willen alleen oma en opa zijn. Bureau Jeugdzorg en de kinderrechter volgen het advies van de psychologe: Lisa zal in het pleeggezin opgroeien.
Lisa ziet haar familie geregeld: aanvankelijk iedere twee weken, later eens in de maand een weekend en tijdens schoolvakanties een week.
Het verdriet van de grootouders over de situatie blijft af en toe opspelen. Het leidt tot vervelende situaties of een, al dan niet heftige, scène aan de deur bij het halen en brengen.
Lisa, inmiddels tien jaar oud, houdt van haar familie en van haar pleeggezin. Zij komt geregeld in loyaliteitsconflict en krijgt niet de kans onbezorgd te leven.
Pleegouders zijn tegenwoordig partner en collega van de echte hulpverleners. Zij moeten in staat zijn als zodanig te handelen. In onderhavig geval is daar geen sprake van. De gezinsvoogd neemt pleegouder niet serieus en biedt niet de gevraagde steun. Pleegouder lijkt eerder tegenstander dan partner in de zorg voor het kind. De professionals bieden niet het hoofd aan netelige situaties. Zij lijken onvoldoende in staat de plaatsing in het pleeggezin in goede banen te leiden. Het pleegkind komt in een onmogelijke spagaat.

Dealen met de situatie van een moeder, die het gezag heeft en haar kind in het pleeggezin wil laten opgroeien en grootouders – waar moeder sterk van afhankelijk is en die een sterke band hebben met het kind – die daar grote moeite mee hebben. Dat is het probleem waar hulpverleners van Jeugdzorg en Pleegzorg voor staan. Alleen al het onderkennen van dit probleem kost jaren. Historie in vogelvlucht.

De entree van gezinsvoogd 4 is onder ongunstig gesternte. Gezinsvoogd 2 zet de verderstrekkende maatregel (ouder wordt het gezag ontnomen) in, maar verdwijnt. Onder gezinsvoogd 3 gaat het een en ander mis (zie blooper 1 en 2). Gezinsvoogd 4 geeft te kennen geen boodschap te hebben aan hetgeen voor haar tijd gebeurde. Pleegouder streeft naar een rustige, duurzame gezinssituatie. Zij mist het verschil tussen een kortdurende en langdurige plaatsing en vraagt daarnaar. Evenals naar de voortgang van de verderstrekkende maatregel en grenzen tussen verantwoordelijkheden van pleegouder en (groot)ouders. De vragen blijven onbeantwoord.
Gezinsvoogd 4 is om onduidelijke reden partijdig. Als we met alle betrokkenen rond de tafel zitten, lijkt zij (groot)ouders een hart onder de riem te willen steken: “Lisa is binnenkort 12 jaar en mag dan zelf kiezen.” De opmerking blijft in de lucht hangen. Niet alleen is Lisa pas 9, ook is onduidelijk wat Lisa precies kan kiezen. Haar (groot)ouders kunnen/willen niet voor haar zorgen, andere familieleden evenmin. Alleen pleegouder zegt graag voor haar te willen zorgen. Zo zijn er meer voorbeelden. Als familieleden pleegouder zwart maken, of zelfs dreigen en pleegouder om steun vraagt, reageert gezinsvoogd retorisch: “Waarom denk je dat zij dat doen?” Eigen schuld? Na onenigheid over een reis naar het buitenland onder schooltijd, vraagt de gezinsvoogd Lisa’s school haar (groot)ouders apart op de hoogte te houden van haar vorderingen, rapportavonden en bijzonderheden. Ook laat zij zich tegenover leerkrachten negatief uit over pleegmoeder. Voor de kinderrechter sprak zij al eens laatdunkend: “Zij is maar pleegmoeder.” Verzoeken van pleegouder in de luwte (van de familietoorn) te mogen blijven en eens een gesprek te hebben met alléén Lisa’s moeder, zonder grootouders, worden nooit ingewilligd.
Bij een ‘verbeteren verstandhouding gesprek’ met de werkleider van gezinsvoogd 4 erbij, zit zij als een mokkende puber in een hoek van 90° nors tegenover mij. Zij laat zich ontvallen voorstander te zijn van het opnieuw laten onderzoeken van de hechting van Lisa. Ook meldt zij dat Lisa’s moeder inmiddels niet meer achter de plaatsing staat. Is zij uit op het weghalen van Lisa?

Als er aan het eind van de oplossingsroute nog zoveel probleem over is
Na vier bloopers van verschillende gezinsvoogden belt pleegouder de leidinggevenden van Bureau Jeugdzorg. Zij houden de boot af. Als er na een maand geen reactie is, schrijft pleegouder een brief naar de Klachtencommissie van Bureau Jeugdzorg en wordt op alle (ook in dit artikel genoemde) punten in het gelijk gesteld. Na enkele maanden bevestigt de Raad van Bestuur dat oordeel. Maar antwoord op de genoemde vragen komt er niet. Of de Raad van Bestuur Bureau Jeugdzorg een aanwijzing geeft, onttrekt zich aan de waarneming van pleegouder.
Er verandert en verbetert niets. In plaats van crises en problemen te managen, zaait de gezinsvoogd extra verdeeldheid tussen familie en pleeggezin. Zij blust niet, maar stookt het vuurtje verder op. De pleegzorgwerker gaat soft en daarmee halfslachtig te werk. Zijn aanpak als zachte heelmeester – hoe aardig hij ook is – laat stinkende wonden ontstaan.
Bij de vijfde verlenging van de UHP en OTS wendt pleegouder zich met vragen tot de kinderrechter. De kinderrechter is begaan, laat pleegouder haar zegje doen, maar wijst op zijn beperking: hij kan alleen OTS/UHP (al dan niet) verlengen, niet treden in inhoudelijke zaken. Daar gaat Bureau Jeugdzorg over.

Lisa komt maar niet in rustiger vaarwater. Pleegouder vraagt nu jaren om hulp en wijst op de ondermijnende werking van ongelukkige grootouders. Een hele keten is getuige van iets dat niet loopt, maar weet het tij niet te keren. De gezinsvoogden verschillen van mening en benadering. De (informatie)overdracht tussen opeenvolgende gezinsvoogden en pleegzorgwerkers laat te wensen over. Leidinggevenden wijzen op het personeelstekort, de kinderrechter op veranderde verhoudingen en de Klachtencommissie zegt gesproken te hebben. Wat een onmacht en wat een gevolgen.
Spanningen met de familie en herhaald terugkerende onduidelijkheid en onzekerheid over de toekomst, trekken een wissel. Als de professionals de pleegouder niet horen, zich niet in haar kunnen verplaatsen en zo duidelijk partij kiezen voor de andere belanghebbenden, pleegt men roofbouw. En dat juist op het gezin waar het pleegkind het van moet hebben.

In de afgelopen vijf jaar zijn de rollen van gezinsvoogd, pleegzorgwerker en pleegouder gewijzigd. Tussen gezinsvoogd en pleeggezin is meer afstand gekomen. Pleegouders zijn partner geworden van de pleegzorgwerker én collega-hulpverlener. Misschien komt daardoor de hulpvráág vanuit het pleeggezin niet aan?
Of wreekt zich hier een ander spanningsveld, haast intrinsiek aan pleegzorg? “De ouders blijven altijd de ouders.” De uitspraak ligt professionals voor in de mond. Ook al denk of beweer je als pleegouder nooit iets anders, houd je je trouw aan alle bezoekafspraken en organiseer je logeerpartijen en verjaardagsfeestjes met de familie: op een pleegouder as such rust kennelijk de verdenking van ‘kind afpakken’.

Het pleegkind zelf ziet dat anders, zij heeft gewoon méérdere ouders. Al is zij 200% loyaal aan haar ouders/familie, ze wil ook het volle pond van de pleegouder: 100% liefde, aandacht en gelijke behandeling. Onderscheid tussen eigen en pleegkinderen wordt – terecht – niet gepikt. En áls er onderscheid wordt gemaakt, dan in haar voordeel: 200% liefde en aandacht van de pleegouder is ook goed.
Jarenlang zei Lisa dat ze ‘in het echt’ bij haar moeder woonde. Rond familiebezoek was ze opstandig en huilerig. Nadat haar verschillende keren door pleegzorgwerkers is verzekerd dat zij in het pleeggezin mag blijven en (groot)ouders openlijk hun zegen daarover uitspraken, gaat het goed. Maar de terugkerende onenigheid ontgaat Lisa natuurlijk niet. Zíj zit niet zo met haar dubbele banden. Zij houdt gewoon van allebei. Maar dan moeten haar dierbaren wel normaal doen. De professionals moeten daar een rol in spelen.

Daarom, tot slot, enkele adviezen:
• Wees vriendelijk én duidelijk naar alle betrokkenen. Pappen en nathouden helpt niemand
• Doe iets met signalen dat zaken niet lekker lopen en wijs een ‘probleemeigenaar’, casemanager of mediator aan die ermee aan de slag gaat.
• Maak goede afspraken en handhaaf die
• Ga voorzichtig om met wat je pleegkinderen zegt en belooft
• Blijf professioneel naast de partijen staan, trek geen partij
• Evalueer afhandeling klacht na een half jaar.

Bloopers
• Gezinsvoogd 3 vergeet verlenging OTS en UHP aan te vragen. Zij verlopen en moeten opnieuw bij de Kinderbescherming worden aangevraagd.
• Bij aanvraag paspoort pleegouder blijkt toevallig dat pleegkind nooit bij haar is ingeschreven. Lisa is uitgeschreven bij het bevolkingsregister op het moment dat haar moeder dakloos werd. In het register staat ruim een half jaar de vermelding ‘het land met onbekende bestemming verlaten’, terwijl zij al drie jaar op nog geen 1000 meter van het stadhuis in een pleeggezin woont. Lisa moet bij de Vreemdelingenpolitie, afdeling Immigratie, weer worden ‘ingevoerd’. Gezinsvoogd begrijpt ontzetting van pleegmoeder niet.
• Omdat grootouders grote moeite hebben met de woonsituatie van Lisa en zij daar gevolgen van ondervindt, vraagt pleegouder gezinsvoogd of pleegzorgwerker de grootouders hun zegen te laten geven over Lisa’s woonsituatie. Na twee jaar vragen en aandringen is het zover. Grootouders zijn op het moment suprème niet in staat Lisa het gevraagde in woord of gebaar over te brengen. Er valt een stilte, die de gezinsvoogd vult met woorden van omgekeerde strekking: “Als mama een huis heeft en stabiel is, mag je weer bij haar wonen.” Een belofte die gezinsvoogd niet waar kan maken en averechts uitpakt.
• De familie wil Lisa onder schooltijd tweeënhalve week meenemen naar het buitenland voor familiebezoek. Gezinsvoogd en pleegzorgwerker zijn enthousiast, omdat het voor Lisa bevestigt dat ze bij haar familie hoort. Pleegouder wordt niets gevraagd. Leerplichtambtenaar geeft geen toestemming. School geeft toestemming voor vijf dagen verlof. Jeugd- en Pleegzorg betrekken pleegouder (al vierenhalf jaar goed voor activiteiten en vele gesprekken op school, bijles en extra begeleiding) niet bij de beslissing. Zij wendt zich daarom zelf tot school en gemeente met het verzoek geen tweeënhalve maar één week toe te staan.
Lisa vertrekt en keert niet terug na vijf dagen, maar na tweeënhalve week.

De naam van het kind is om privacyredenen gefingeerd.

Categorie: Jeugdzorg Tags: Pleegkind van de rekening

Werkdruk op de sociale werkplaats

2 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

NRC Handelsblad – 2002

Nog niet zo lang geleden zaten mensen met een verstandelijke of lichamelijke handicap tientallen jaren hetzelfde werk te doen in sociale werkplaatsen. Die tijd is voorbij: SW-bedrijven moeten zorgen dat zoveel mogelijk medewerkers doorstromen naar de reguliere arbeidsmarkt. Productiviteit en werkdruk nemen toe: “Maakten mensen met het Down-syndroom vroeger tien lampen per dag, nu maken ze er twintig,” zegt een leidinggevende in een SW-bedrijf te Diemen. De Algemene Rekenkamer gaat het nog niet snel genoeg en kapittelde de sociale werkvoorziening. Men zou de ‘betere’ werknemers vasthouden en verhinderen dat zij een gewone baan aanvaarden.
Werknemers met een handicap tussen twee vuren. [Lees meer…] overWerkdruk op de sociale werkplaats

Categorie: Arbeid en sociale zekerheid, Meedoen met een beperking, Publicaties Tags: Sociale werkplaats

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Interim pagina's zijn weggelaten …
  • Pagina 35
  • Pagina 36
  • Pagina 37

Primaire Sidebar

Publicaties
  • Platte Thijs 1970-74
    Amsterdam had Provo’s eind jaren 60, Hoorn Platte Thijs: een in 1970 opgerichte progressieve beweging die vond dat het ‘anders’ ...
  • Toegankelijk 3.0
    ‘Mag ik voor je bidden?’ vraagt een omstander de jonge student in een rolstoel. ‘Zal ik je helpen oversteken,’ zeg/vraagt ...
  • ‘Pangea maakt je van zero tot hero’
    Een sociale coöperatie is een goed vehikel voor ondernemende statushouders. Pangea Incubator begeleidt statushouders die een bedrijf willen beginnen. Dat doen ...
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • ...
  • 74
  • >>

Artikelen

Selecteer subcategorie
category
68318d10641db
1
1
27
Loading....

Volg mij op

  • LinkedIn

© 2025 Annemiek Onstenk, journalist | Tekst, redactie & research | Techniek WordPress | Realisatie Zin in Webdesign