Gerardus (47) is vijftien jaar dakloos en zwerft door heel Europa. Daar begon hij mee nadat de vriendin met wie hij samenwoonde het uitmaakte. ‘Dat was in Den Haag. Ik zag het niet zitten, alleen in dat huis. Ik ben naar Frankrijk gefietst, met tent en slaapzak, weg van m’n emoties en onzekerheden. Het werden een paar jaar. Na terugkomst in Nederland vond ik geen huis meer. Ik sliep achter station Hollands Spoor in Den Haag, bij de crisisopvang in Utrecht en op vele plekken meer. Omdat ik geen vast adres had, ontving ik lange tijd geen uitkering. Dat is nu geregeld, ik heb sinds drie maanden bijstand. Maar ik houd er niets van over omdat m’n schulden ervan worden afbetaald, vooral de ziektekostenverzekering. Onderdak heb ik nog niet. Vorige week kreeg ik een aanbieding om te wonen in een huis met een wietplantage, maar dat ga ik niet doen. Als het koud wordt, ga ik misschien weer naar Spanje. Dakloos zijn is m’n levenswijze geworden, maar ik kies er niet echt voor. Het is een ontzettend zwaar leven. Het is leuker om je eigen huisje te hebben. Ik ben al bij instanties geweest. De wachttijd voor een huis is acht jaar in Utrecht. Dus dat is geduld hebben. Ook zou ik graag weer als taxichauffeur gaan werken, m’n oude vak. Maar dan moet ik er eerst verzorgder uitzien.’
dakloos
Winteropvang
Vreedzaam zitten de daklozen bij elkaar. De nachtopvang bij het Amsterdamse Centraal Station is in een relatief kleine ruimte. De eerste uren na openingstijd (20.00u) schuiven de meeste aanwezigen aan bij een van de tegen elkaar geschoven tafels. Er wordt erwtensoep en brood met vleeswaren gegeten, thee of koffie gedronken, gerookt en, door enkelen, gepraat. Eén man stalt zorgvuldig zijn die dag verzamelde sigarettenpeuken voor zich uit. Een ander haalt vier pakjes gerookte paling van de HEMA uit z’n tas, eet er één leeg en legt drie pakjes in de koelkast. De enige vrouw in het gezelschap houdt zich afzijdig. Ze drinkt veel thee, maar wil niks eten. De drie pc’s, die in een muur zijn ingebouwd, zijn constant bezet.
De mensen die deze avond beschutting zoeken tegen de aanhoudende vrieskou vormen een bont gezelschap. Oost-Europeanen, (Surinaamse) Nederlanders, Engelsen, een Italiaan, een Duitser, een Algerijn en een Fransman. Zij hebben zich ’s middags bij het Amsterdamse Leger des Heils opgegeven voor een slaapplaats. Om te voorkomen dat bijvoorbeeld een luidruchtige alcoholist iedereen ’s nachts wakker houdt, is er geen vrije inloop. Vrijwilligers van de Regenboog en Amsterdamse Vriendendiensten laten alleen mensen binnen die zich hebben aangemeld. Mensen die op de bonnefooi langskomen, kunnen er pas in als ’s avonds laat blijkt dat er slaapplaatsen onbezet blijven.
Onderling en tegenover ons, vrijwilligers, maakt men zich vooral in het Engels verstaanbaar. Niet alleen de afkomst van de bezoekers is divers, ook hun achtergrond verschilt. Een Nederlandse man zwerft al 25 jaar en heeft het naar eigen zeggen prima naar zijn zin. Een andere Nederlander zegt dat hij ook bij vrienden kan slapen, maar dat hij naar de nachtopvang moet om recht op zijn daklozenuitkering te houden. Twee Polen zijn naar Nederland gekomen om geld te verdienen. Zij hebben seizoensarbeid gedaan in de bloementeelt, zitten nu zonder werk en kennelijk ook zonder geld en onderdak. Eén van hen is stratenmaker en wil als het lente wordt weer aan de slag. De vrouw, die graatmager is en wellicht verslaafd, komt uit Hongarije. De Duitser slaapt doorgaans op een woonboot, maar omdat daar geen kachel is drijft de kou hem naar de winteropvang.
Drie mannen verheugen zich over het vooruitzicht dat zij de volgende dag hun vriendin weer zullen zien. Een van hen tovert een mooi zwart lingeriesetje uit zijn koffer, dat hij zijn geliefde morgen wil geven. Maar het kan ook zijn dat hij alleen de lingerie heeft en nog een vrouw zoekt die daarin past.
De activiteitencoördinator van de opvang, die zich voorstelt als ‘Serviër zonder land’, is al de hele dag bezig in het pand. Hij vertelt dat een aantal van de slapers ook overdag komt en dan meewerkt met het schoonmaken van de ruimte of met de veegploeg buiten de omgeving netjes houdt.
Als de avond vordert, daalt de ene na de andere bezoeker af naar de kelder, waar de door het Rode Kruis geleverde veldbedden worden bewaard. De meesten mensen zetten zelf hun bed op. Tafels en stoelen worden opgestapeld, zodat er plek is voor twintig bedden. Rond half tien liggen de eersten al onder de rode wollen deken die er voor iedereen is. Een enkeling houdt zelfs z’n schoenen aan in bed. De sigarettenpeukenverzamelaar, die de hele avond geen woord heeft gezegd, slaapt in met een peuk in z’n mondhoek. De Hongaarse ligt half verscholen achter een muur in een hoekje van de ruimte. De Duitser rolt zijn slaapzak uit op de grond. Hij is zelfvoorzienend, een bed heeft hij niet nodig. De overige aanwezigen roken en praten nog wat met gedempte stemmen. Ze drinken cactroentjes, limonade met cactus- en citroensmaak. Om elf uur gaan de pc’s en lichten uit en wie dan nog wil roken, trekt zich terug in de hal.
Iets voor middernacht komen de laatste, Engelstalige gasten binnen. De keuken is dicht, maar ik geef ze een clandestiene kop erwtensoep en brood met kaas. De geluiden doen ook anderen weer opstaan. Ze komen vragen om een boterham met pindakaas. Tot de nachtwacht, die ons aflost, hen terugjaagt in bed en maant tot stilte.
Dit zijn dus de ‘gelukszoekers’ waar sommige politici het over hebben, denk ik aan het einde van mijn dienst. Aardige mensen. Ging iedereen maar zo met elkaar om in Nederland. Ze kunnen alleen het bordje ‘Verboden te roken’ niet lezen.