Arbeid en sociale zekerheid
Zuiniger omgaan met mentaal kapitaal
Economen zijn altijd op zoek naar de drijvende krachten achter economische groei en zien daarbij het belang van geestelijke gezondheid over het hoofd. Psychische factoren worden als te subjectief terzijde geschoven, zij zouden moeilijk te meten zijn en daardoor niet inpasbaar in de berekeningen. ‘Een omissie,’ zegt Rifka Weehuizen, die zomer 2008 aan de Universiteit Maastricht promoveerde op de economische betekenis van geestelijke gezondheid. ‘Mentale weerbaarheid is een belangrijke productiefactor en moet in de economische theorie worden opgenomen.’
Het veronachtzamen van psychische factoren is niet van alle tijden. Rifka Weehuizen, van oorsprong historica: ‘Adam Smith, grondlegger van de economische wetenschap, stelde eind achttiende eeuw dat economische groei afhangt van het vermogen van mensen om hun arbeid op de juiste manier in te zetten. Hij vond zaken als zelfregulering, zelfinzicht, inzicht in de emoties van anderen en een rationeel beoordelingsvermogen allemaal van cruciaal belang. Ruim een eeuw later schreef ook de Amerikaanse econoom Thorstein Veblen dat het vooral de geestkracht (nervous energies) van mensen is die bepaalt of zij kansen grijpen en hun potentieel verwezenlijken.’
Latere economen gingen er echter steeds meer op vertrouwen dat ‘de markt’ mensen vanzelf liet doen wat economisch gezien het beste is. Als wetenschappers wilden ze, net als wiskundigen, met harde feiten en wiskundige modellen werken. Zij richtten zich vooral op factoren die eenvoudig in geld vielen uit te drukken. Daar komt bij dat economen naar de mening van Weehuizen bijzonder fragmentarisch te werk gaan en nauwelijks over de grenzen van hun vakgebied heenkijken. ‘De economische wetenschap heeft zich supergespecialiseerd, waardoor grotere verbanden uit het zicht zijn geraakt. Het samenbrengen van inzichten uit verschillende disciplines laat men liever aan beleidsmakers over.’ Het levert witte vlekken op, waarvan Rifka Weehuizen er met haar proefschrift in ieder geval één wil inkleuren: de economische betekenis van geestelijke gezondheid. Zij betoogt dat de kruisbestuiving tussen psychologie en economie tot nieuwe inzichten en conclusies leidt.
Zo hebben psychologen in tal van onderzoeken empirisch vastgesteld dat er verband bestaat tussen stress en productiviteit. Een bepaalde mate van stress leidt tot een hogere productiviteit. In dat geval is er een positieve relatie tussen beide. Is de werkdruk echter te groot en worden mensen te zwaar belast, dan gaat stress de productiviteit aantasten in plaats van verhogen. Weehuizen wil dit empirisch inzicht uit de psychologie een plaats geven in de economische theorie. ‘Voor economen staat bijvoorbeeld vast dat innovatie van productieprocessen per definitie leidt tot verhoging van de productiviteit. Maar innovatie gaat meestal gepaard met veranderingen in de organisatie van het werk en niet zelden ook met inkrimping van het personeel. Het zijn daardoor stressvolle processen. Als het doorvoeren van innovatie tevéél stress met zich meebrengt, kan die productiviteitsstijging uitblijven. Het netto-effect kan zelfs negatief zijn.’
Weehuizen heeft voor haar proefschrift zelf geen veldonderzoek gedaan (‘Er is al genoeg empirisch onderzoeksmateriaal.’), maar onderbouwt haar stellingen met honderden onderzoeken en studies uit binnen- en buitenland. Zij haalt onder andere een groot Fins onderzoek aan waar meer dan 26.000 werknemers aan meededen. Daaruit kwam naar voren dat de mannelijke werknemers die te maken hadden met een reorganisatie (zonder zelf ontslagen te worden), anderhalf keer vaker antidepressiva en slaapmiddelen kregen voorgeschreven dan mannelijke werknemers voor wie dat niet speelde. Hun vrouwelijke collega’s kregen deze middelen iets vaker voorgeschreven dan vrouwen zonder reorganisatie op het werk. De Finse onderzoekers concluderen dat reorganisaties tot grote psychische problemen kunnen leiden. Niet alleen voor degenen die hun baan verliezen, maar ook voor de achterblijvers. De overgebleven werknemers ervaren een grotere werkdruk en hebben het gevoel dat ze de controle over hun baan kwijt zijn (Journal of Epidemiology & Community Health, 2007).
Ook fusies, waarmee bedrijven de efficiency willen vergroten en de kosten verlagen, zijn vaak ingrijpend. Ze veroorzaken onzekerheid en stress bij de medewerkers, met negatieve gevolgen voor de productiviteit. Hoogleraar verandermanagement Anton Cozijnsen nam 144 reorganisaties en fusies in Nederland onder de loep en kwam tot de conclusie dat 70% uitliep op een mislukking. Ruim twee jaar na de reorganisatie of fusie bleken de beoogde doelen niet te zijn gehaald: er werd niet efficiënter gewerkt, noch was de dienstverlening verbeterd. Cozijnsen concludeerde dat dit in hoge mate te wijten is aan de psychologisch gezien ongezonde sfeer tijdens, maar ook nog lang na de reorganisatie of fusie (Anders veranderen, sturen op slaagfactoren bij complexe veranderprojecten, 2004). Mensen kunnen letterlijk ziek worden van reorganiseren.
‘Stress tast het beoordelingsvermogen aan,’ zegt ook Weehuizen. ‘Wat mensen doen komt vaak helemaal niet overeen met wat ze willen of met wat goed voor ze zou zijn. In de economische theorie is geen ruimte voor dit gegeven, omdat het uitgangspunt is dat de economische actor rationeel is. Mensen zijn echter niet uitsluitend rationeel, en hoe minder rationeel mensen zijn, hoe minder goed een markt werkt. Werkstress kan dus ook de optimale werking van de arbeidsmarkt ondermijnen.’In de analyse van Weehuizen bewegen economen onvoldoende mee met de maatschappelijke werkelijkheid. ‘Onze economie is van een industriële in een kennis- en diensteneconomie veranderd. Toen de meeste mensen nog in eenvoudige en overwegend handmatige beroepen werkten, kon iemand met een depressie nog redelijk zijn werk doen, al was het op de automatische piloot. Tegenwoordig zijn de mentale en emotionele eisen van de meeste banen daarvoor te hoog. Medewerkers moeten over meer kennis en vaardigheden dan vroeger beschikken en deze continu updaten. Ze moeten meer discipline en zelfkennis hebben, goed kunnen communiceren, autonoom kunnen opereren, omgaan met onzekerheden en zelf structuur aanbrengen. Zowel de aard als de organisatie van het werk zijn wezenlijk veranderd. Als een werknemer nu last heeft van depressieve gevoelens, is de impact op zijn werk veel groter. Geestelijke gezondheidsproblemen zijn misschien niet toegenomen, maar hun impact op de economie wel.’ Daarom zouden economen oog moeten hebben voor de mentale weerbaarheid van werkenden. ‘Die is onontbeerlijk om goed te kunnen functioneren.’
Mentale weerbaarheid is volgens Weehuizen een productiefactor en grondstof die zowel wordt opgebouwd als aangetast en afgebroken op het werk, door respectievelijk job satisfaction en groeiend zelfvertrouwen aan de ene en stress, verlies van zelfvertrouwen aan de andere kant. Bepalend zijn niet zozeer de geestelijke gezondheid en weerbaarheid zelf, maar vooral de cognitieve, sociale en emotionele vaardigheden waarover je op grond daarvan beschikt. Zij vormen als het ware de bronnen van het handelend vermogen, schrijft Weehuizen in haar proefschrift. In het gesprek dat we met haar hadden, gaat ze nog een stap verder. ‘Geestelijke gezondheid is een schaars goed geworden. Niet omdat er minder van is dan weleer, maar omdat het meer gevraagd wordt en er meer van nodig is in onze kennis- en diensteneconomie.’ De geestelijke gezondheidszorg en welzijnswerkers doen hun best mensen die langs de kant staan beter toe te rusten voor de eisen van de arbeidsmarkt. Opvoeders en het onderwijs zijn zich bewust van het belang van geestelijke gezondheid en de zelfhulpindustrie floreert bij de vraag naar mentale ondersteuning. Toch sluiten vraag en aanbod op de arbeidsmarkt niet naadloos op elkaar aan en is de voorraad mentale gezondheid volgens Weehuizen in het geding.
Economen hebben zich de afgelopen eeuw niet helemaal stoïcijns getoond voor ‘softe’ factoren. Arbeid ging menselijk kapitaal heten, in de jaren zestig ontdekte men kennis als productiefactor en later onderkenden economen ook het economische belang van intermenselijke relaties en de sociale omgeving. Aan de economische kennisboom zit zelfs een tak voor gedragseconomie (behavioral economics), doceert Weehuizen. De gedragseconomen richten zich echter vooral op mensen als consumenten, met al hun rationele en irrationele keuzes.
Het begrip menselijk kapitaal heeft in principe ook betrekking op gezondheid, maar is volgens Weehuizen niet specifiek genoeg als het gaat om de bronnen van het handelend vermogen op de werkvloer. Omdat die bronnen uitgeput kunnen raken en het handelend vermogen geen constante is, lanceerde zij het concept mentaal kapitaal. De term verwijst naar het gebruik dat iemand van zijn kennis en vaardigheden kan maken. Rifka Weehuizen: ‘Een hoogopgeleide medewerker die depressief of overwerkt is, zal daar minder of zelfs helemaal niet meer over kunnen beschikken. Kennis is vooral van waarde in combinatie met het mentale vermogen die te gebruiken en in te zetten.’ De term mental capital doet momenteel ook opgeld in het Verenigd Koninkrijk in het kader van een groot onderzoek dat de Britse overheid laat doen naar de vraag hoe economische groei beter te combineren is met het welzijn van mensen.
Aantasting of verlies van mentaal kapitaal kan in geld worden uitgedrukt, stelt Weehuizen. ‘Directe kosten zijn de kosten van verzuim (absenteïsme) en arbeidsongeschiktheid wegens stress, medische kosten voor herstel, kosten voor reïntegratie e.d. Minder zichtbare kosten van mentaal kapitaal zijn bijvoorbeeld de kosten van productiviteitsverlies van werknemers die wel op het werk aanwezig zijn maar nauwelijks presteren (presenteïsme) en de kosten van vertrek van mensen die het werk niet aankunnen. Ook uitkeringen van gekwalificeerde krachten met psychosociale problemen die voorheen wel werk konden vinden en nu ‘verstopt’ zijn in de WW of in een regeling voor vervroegd pensioen vallen hieronder.’ Weehuizen schat het totale verlies aan mentaal kapitaal op jaarlijks 20 miljard euro (4% van het BBP).
De kosten van met het werk verbonden geestelijke gezondheidsproblemen blijven nu vaak buiten beeld in cijfers van economische groei, die daardoor een vertekend beeld van vooruitgang geven. ‘Sterker nog,’ zegt Weehuizen, ‘als een overspannen werknemer diensten gaat inkopen bij een psycholoog of lifecoach om zijn leven weer op de rails te krijgen, dan komt dat als economische groei in de statistieken. Er wordt immers een dienst geproduceerd.’
Wilfred Dolfsma, hoogleraar innovatie aan de Rijksuniversiteit Groningen, vindt het proefschrift van Weehuizen ‘ambitieus en gedurfd’. Het is ‘heel goed dat ze de grenzen tussen verschillende wetenschappen probeert te overstijgen,’ zegt Dolfsma, die lid was van de promotiecommissie van Weehuizen. Ze laat volgens hem overtuigend zien hoe inzichten uit andere vakgebieden bestaande ideeën in de economische wetenschap kunnen verrijken, bijvoorbeeld door de kosten van mentale problemen in economische termen in kaart te brengen. ‘Haar proefschrift biedt belangrijke openingen voor verdergaand werk.’
Weehuizens proefschrift is geen puur wetenschappelijke exercitie. Ook beleidsmakers en managers kunnen er hun voordeel mee doen. Mede door de in 2002 aangescherpte Wet verbetering poortwachter zijn de kosten van langdurig ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en reïntegratie voor een deel naar de werkgevers verschoven: het principe van de vervuiler betaalt. Het probleem van (mentale) overbelasting is echter nog altijd groot. Zakelijke beslissers zouden zich rekenschap moeten geven van de specifieke betekenis van Weehuizens mentaal kapitaal. ‘Het is een bottleneck voor innovatie en groei,’ zegt ze. ‘Je kunt nog zoveel flexibiliteit doorvoeren en technologie en kennis inzetten, maar als de mensen die het moeten doen de kar mentaal niet trekken, gaat de rem erop. Het gaat om de mix van productiefactoren, waarvan mentaal kapitaal er één is. Die factor moet zichtbaarder worden, zodat we er meer in gaan investeren en er zuiniger mee om gaan. ‘
Tips over diversiteit bij de rijksoverheid
‘Onze mensen van het rijk zijn ook jullie mensen, dát moet de boodschap zijn.’ [Lees meer…] overTips over diversiteit bij de rijksoverheid
Nieuwsbrief Helpdesk Allochtonen 6
De mogelijkheden van het ‘granieten bestand.’
Radar – 2008
De werkrelatie van mens tot mens, dat zien klantmanagers als grootste winstpunt van hun taken in maatschappelijke activeringscentra: ‘Je hoort verhalen van uitkeringsgerechtigden die je in de spreekkamer niet hoort. Mensen worden personen in plaats van dossiers.’ Als mensen het vertrouwen en de ruimte krijgen hun eigen koers te bepalen richting werk of maatschappelijke participatie, zijn zelfs cliënten die al tien tot vijftien jaar thuiszitten in beweging te krijgen. ‘Mensen uit het ‘granieten bestand’, zoals we dat bij de Dienst werk en inkomen noemen, blijken best veel te kunnen als ze worden gemotiveerd.’
Op dinsdag 15 april kwamen enkele tientallen klantmanagers van Sociale diensten en medewerkers van de activeringscentra samen om kennis te maken, ervaringen uit te wisselen en te bespreken wat ze van elkaar of van hun gemeente nodig hebben.
In navolging van de proefgemeenten Alphen aan de Rijn, Almelo, Culemborg en Ede zijn inmiddels ook in andere plaatsen maatschappelijke activeringscentra van start gegaan, of worden voorbereidingen daartoe getroffen, zoals in Almere, Tiel, IJsselstein, Meppel, Heusden en Waalwijk. Mensen met een bijstandsuitkering volgen een korte opleiding om op huisbezoek te gaan. Daar stimuleren zij hun ‘collega’s’ met een uitkering om in actie te komen, een cursus te volgen of een andere stap naar (arbeids)reïntegratie te zetten. Op de centra kunnen zij, afhankelijk van hun plannen, lessen volgen, coaching krijgen, een sollicitatie oefenen of een klus in de buurt op zich nemen. Doel is dat cliënten in-, door- en als het mogelijk is, ook uitstromen naar regulier werk. Nieuwe klanten nemen dan hun plaats in.
Klantmanagers en begeleiders van de Sociale dienst/DWI houden een vinger aan de pols of zitten er bovenop. Ze delen duwtjes en schouderklopjes uit, blussen onderlinge brandjes en bewaken de voortgang. Dat doen zij niet vanachter hun bureau op het gemeentehuis, maar op locatie en dat maakt een wezenlijk verschil. ‘We hebben een nieuwe rol,’ zegt klantmanager en begeleider Irene Goedhart uit proefgemeente Alphen aan de Rijn. ‘Omdat ik halve dagen op het centrum aanwezig ben weet ik wat de problemen van de deelnemers zijn en kan die aanpakken. Je ziet sneller wanneer iets mis gaat of wat een knelpunt is en kan eerder ingrijpen dan wanneer je op afstand werkt. Ook komen de mogelijkheden van klanten beter in beeld.’ Goedhart stelt met haar klanten leerdoelen vast, bijvoorbeeld het regelen van taalles als iemand nog geen Nederlands spreekt, het zorgen voor kinderopvang of het uitstippelen van een individueel ontwikkelingstraject. Zij begeleidt zowel mensen met een arbeidscontract bij het volledig uitstromen, als mensen met een stagecontract die in aanmerking komen voor een arbeidscontract en ten slotte uitkeringsgerechtigden bij het vrijwilliger worden. ‘Veel mensen zijn eerst wantrouwig,’ zegt Irene Goedhart, ‘maar als er eenmaal vertrouwen is, doen ze juist een beroep op je voor hulp bij het starten van activiteiten en bij hun persoonlijke ontwikkeling. Eerst hadden ze allemaal gezondheidsproblemen, daar hoor je ze nu niet meer over. Ze zien ook wat ze kunnen mét hun beperking. Ze krijgen meer zelfvertrouwen. Het kost tijd en je bent intensief met mensen bezig, maar je ziet ze groeien. Eerst durven ze nauwelijks te praten en aan het eind geven ze een presentatie!’
Een klantmanager uit Culemborg heeft vooral met van oorsprong Marokkaanse vrouwen te maken. ‘Zij zijn moeilijk in beweging te krijgen,’ zegt ze, ‘maar als ze eenmaal over de drempel zijn, vinden ze het leuk en zijn zelfs blij eens wat anders te zien dan de vier muren van hun huis en de moskee. We proberen mensen in duo’s voor elkaar verantwoordelijk te maken, dat vergroot zowel de veiligheid als de deelname. De helft van m’n werk is regulier (het houden van intakegesprekken voor de bijzondere bijstand, AO), maar het activeren van klanten vind ik het leukste!’
Vertrouwen
De activeringscentra verschillen van elkaar: in doelgroepen die de gemeenten op het oog hebben, in groepsgrootte en in activiteiten. Ook verkeert het ene centrum in een beginstadium, terwijl elders de eerste mensen al zijn uitgestroomd. Het MAC in Ede maakt deel uit van een stichting waar ook andere reïntegratie- en participatietrajecten van de gemeente zijn ondergebracht, Twenterand heeft een eigen pand. In de ene gemeente is er een budget voor opleidingen en trainingen, in de andere kunnen klanten beschikken over een persoonlijke coach. Het vertrekpunt is echter overal hetzelfde: uitgaan van wat mensen wél kunnen. Het vergt een omslag in het denken.
Klant- of casemanagers die vanachter hun bureau werken, bekijken het werk van hun vliegende brigadecollega’s soms met scepsis. ‘Ze denken al gauw dat de begeleiding van cliënten veel minder tijd hoeft te kosten of dat de aanpak te vrijblijvend is,’ zegt een klantmanager die meedraait in het MAC in Culemborg. Hij probeert de kloof met de bureauambtenaren te dichten door ze uit te nodigen te komen kijken bij de activiteiten van cliënten.
Radar, adviesorganisatie sociale vraagstukken, begeleidt, schoolt en coacht zowel klantmanagers als activeringscentra en -medewerkers. Radar organiseerde ook de landelijke uitwisseling op 15 april. De aanwezige activeringsmedewerkers (vooral vrouwen) is, in een apart zaaltje, gevraagd hoe zij bejegend willen worden, de managers wat zij te bieden hebben. ‘Rotsvast vertrouwen, flexibiliteit, ruimte, geloof in ons, informatie en steun,’ vat een van de deelneemsters de inbreng in haar groep samen. ‘Vertrouwen, geduld, ruimte om stap voor stap te werken en tijd om zich te ontplooien, náást in plaats van tegenover elkaar aan tafel zitten, maatwerk, niet teveel in één keer eisen, respect, aandacht en ondersteuning met kennis en netwerk,’ is wat de klantenmanagers zeggen te willen bieden. De ervaring in een aantal activeringscentra is dat hoe minder druk er is om snel uit te stromen, hoe eerder mensen op de arbeidsmarkt terechtkomen.
Vraag en aanbod lijken dus goed te matchen. Het probleem is dat de realiteit vaak anders is als wat beide partijen wensen en vinden, stelt Thomas Hofman, directeur van Radar tot slot, maar duidelijk is dat klantmanagers enthousiast zijn over het werken in een maatschappelijk activeringscentrum. ‘Ze willen niet meer werken als administratieve handhavers en politieagenten, die gevoed worden door wantrouwen. Het faciliteren en ondersteunen van cliënten komt ook dichter in de buurt van wat ze ooit dachten dat hun baan was.’
JOBS-training werkt
Impuls – 2007
Vaak zijn trainingen om werklozen of schoolverlaters te activeren eenrichtingsverkeer. De trainer doceert vaardigheden en strategieën. De deelnemers voeren uit en worden beoordeeld op de wijze waarop zij dat doen. De JOBS-training werkt anders. De deelnemers zijn hun eigen informatiebron en brengen elkaar verder. De trainer ondersteunt hen. De resultaten zijn veelbelovend. “De training helpt je achter je kracht te komen,” zegt een deelnemer uit Utrecht. Hij werkt nu in de zorg.
In oktober 2006 begon gemeente Utrecht met een Work First-project. Mensen van 27 jaar en ouder die zich inschrijven voor werk en een Wwb-uitkering krijgen een tijdelijk dienstverband bij projectorganisatie Apprenti. Zij doen werkervaring op bij de Utrechtse sociale werkvoorziening en ontvangen een salaris ter hoogte van een bijstandsuitkering. Werkcoaches begeleiden de reïntegratiekandidaten in groepen naar een van de volgende stappen: een opleiding of reguliere baan, gesubsidieerd werk, een reïntegratietraject met uitkering of verlenging van het tijdelijke contract. Doel van het project, dat in Utrecht Werk loont heet, is de instroom in de bijstand beperken en cliënten van het CWI duurzaam activeren richting werk.
De deelnemers aan Werk loont hebben zeer uiteenlopende achtergronden. Daarom is individueel maatwerk gewenst. Als aanvulling op de werkervaring en de begeleiding kocht de gemeentelijke dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid kortdurende JOBS-interventietrainingen in bij RadarOpleidingen. Dat nam de JOBS-training, enthousiast geworden door de aanpak, in zijn pakket op en laat die door gecertificeerde trainers uitvoeren.
Tijdens de training werken groepen van rond de vijftien mensen vijf dagdelen aan het vergroten van het geloof in eigen kunnen en het versterken van hun probleemoplossend vermogen. Zij maken een stappenplan om zich voor te bereiden op het zoeken en vinden van werk. Tijdens de training is ruimte voor een individuele benadering.
Het unieke van de JOBS-methode is dat de deelnemers hun eigen krachtbron vormen en in interactie met elkaar wegen uitstippelen die voor hen het meest kansrijk zijn. De trainer faciliteert dat proces. “Razend moeilijk,” zegt trainer Marivonne de Groot van RadarOpleidingen, “we zijn gewend dat de begeleider de expert is die de cursisten de goede weg wijst. Het uitgangspunt van JOBS is juist dat de benodigde kennis in de groep zelf zit.”
De JOBS-methode is beproefd en bijzonder succesvol gebleken. Hij werkt, ook in Utrecht. We vragen Judith Haring en Erik Helder, respectievelijk coach en deelnemer, naar hun ervaring.
Oppepper
De methode is niet belerend, zegt Judith Haring, die als werkcoach van de gemeente groepen begeleidt gedurende drie maanden. Zij maakt gebruik van elementen uit de JOBS-methode. “Zowel de deelnemers als ik doen een appèl op de aanwezige ervaring. Er is waardering voor wat mensen weten. Zij komen uit de verf en krijgen zelfvertrouwen. Daarmee kunnen zij daadkracht ontwikkelen. Er is aandacht van iedereen voor iedereen. De persoonlijke aandacht ervaren cursisten als cadeau.”
Erik Helder zat in een andere groep als die van Judith Haring, maar kan dat laatste bevestigen. Tijdens de intensieve JOBS-training krijgt iedere deelnemer afzonderlijk aandacht. Toen hij aan de beurt was namen anderen in de groep zijn twijfels aan zichzelf weg en roemden zijn kwaliteiten. De positieve reacties heeft hij als zeer weldadig ervaren. “Je brainstormt samen: waar ben je goed in en wat weerhoudt je te doen wat je het liefste wilt? De beren die ik op de weg zag werden verjaagd. De instelling in de groep was positief. Niet alleen ik, alle deelnemers kregen een oppepper van de training.”
De cursisten verschillen enorm van elkaar, in alle groepen: van analfabeten tot hoog opgeleiden. Toch steken de deelnemers wat van elkaar op. Judith Haring: “Een aantal allochtone cursisten in mijn groep heeft een taalachterstand. Daar staat een hoog niveau van waarden en normen tegenover. Zij geven bijvoorbeeld meer invulling aan respect.” De diversiteit is geen probleem, zegt ook trainer Marivonne de Groot: “Daar maken we juist mooi gebruik van. Mensen geven elkaar nuttige tips.”
Tijdens de training bouwen de deelnemers zelf hun employability op, met persoonlijke accenten. “De drive moet uit henzelf komen,” zegt Judith Haring. “Je hebt met volwassen mensen te maken. Zij weten zelf het beste hoe ze zich kunnen presenteren. Het gaat erom dat in zo’n groep ieders kwaliteit naar boven komt. Wat is jóu manier om een werkgever tegemoet te treden? Daarvoor bestaat niet één manier.”
Uitstroom
Erik Helder, nu 37 jaar, pakte verschillende opleidingen op en had een aantal keer een baan. Even vaak vertrok hij weer. In zijn laatste job werd hij er op een vervelende manier uitgewerkt. Het leidde tot een langdurige persoonlijke crisis en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Tijdens de JOBS-training komt al snel bovendrijven wat hij graag wil: in de zorg werken. “Voor mij was het de juiste cursus op het juiste moment. Er móest wat gebeuren, ik zakte steeds dieper weg. Ik verzamelde moed om de telefoon te pakken en vond een kruiwagen. Ik mocht in een zorginstelling laten zien wat ik kon. De leidinggevende had vertrouwen in me, dus lukte het om werk te vinden. Ik begin weliswaar onderop en heb via een flexbureau een basiscontract van slechts vier uur. Maar er is zoveel werk dat ik full time bezig ben. Ik krijg de overuren betaald en kan er van leven.”
Erik was een van de eersten die uitstroomde uit het Utrechtse Work First project, maar zeker niet de enige. Uit de eerste groep van Judith Haring zijn twaalf van de twintig deelnemers aan het werk. Van alle groepen tot nu toe heeft ongeveer 45 % van de deelnemers (regulier) werk gevonden.
Train-de-trainer
De JOBS-training werkt heel goed voor deelnemers die willen, zegt Erik. Hij vindt het jammer dat de training maar vijf dagdelen duurt. Niet zozeer voor hemzelf, hij heeft er genoeg baat bij gehad. Maar anderen uit zijn groep zag hij na een korte opleving weer inzakken. Je moet niet vergeten, zegt hij, hoe negatief mensen over zichzelf denken: ‘ik ben te oud, ik ben allochtoon dus maak geen kans.’ etc.
Marivonne de Groot beaamt dat mensen soms terugvallen. Daarbij spelen vaak persoonlijke problemen of kunnen deelnemers onvoldoende communiceren in het Nederlands. In dat geval komt er in het stappenplan bijvoorbeeld eerst hulpverlening of taalonderwijs te staan en heeft de JOBS-training de functie van diagnose stellen. “We hebben vaker gehoord dat een vervolg op de training gewenst is. RadarOpleidingen is daarom bezig een protocol voor coaches op te stellen. Ook bieden we gemeenten en reïntegratiebedrijven, samen met TNO, een train-de-trainer programma om de methodiek over te dragen. De uitstroomresultaten kunnen nóg beter worden.”