• Spring naar de hoofdnavigatie
  • Door naar de hoofd inhoud
  • Spring naar de eerste sidebar
Annemiek Onstenk Journalist

Annemiek Onstenk Journalist

tekst, redactie & research

  • Home
  • Tekst
  • Redactie
  • Research
  • CV
  • Klanten
  • Contact
  • Kanaalpost

Politiek

Van O. op dochter – een persoonlijke bekentenis

6 september 2008 door Annemiek Onstenk

De Journalist – 2006

Wees eerlijk. Je schrijft als jongere boze stukjes over Johnson Moordenaar in de schoolkrant en protesteert achter een sandwichbord met de afbeelding van een uitgeperst zwart hoofd tegen Outspan-sinasappels. Tezelfdertijd wordt de krant van je vader overgenomen (‘gered’ past niet in het linkse wereldbeeld) door het Telegraafconcern. Dat vervult je toch met afgrijzen?!

Mijn afwisselend anarchistisch, communistisch en feministisch bewustzijn zei in ieder geval dat het niet deugde. Het journalistieke principe van hoor en wederhoor was ik toen niet toegedaan. Met het Telegraafconcern was ik snel klaar: dat was niet alleen ‘fout’ ín de oorlog, maar ook daarna. En met jeugdig simplisme schreef ik in één moeite door ook mijn vader, Jan Onstenk, min of meer als ‘fout’ af.
Keer op keer haalde ik mijn gelijk. Niet alleen wanneer hij zich genuanceerd uitliet over Zuid-Afrika en Israël, na een bezoek aan die landen. Ook hekelde ik zijn liefde voor militaire parades en gedweeheid ten opzichte van een centraal geleid, vrouw- en homovijandig instituut als de rooms-katholieke kerk. Nee, dan mijn gedweep met Cuba en de Russische heilstaat.

Jan Onstenk

Jan Onstenk werkte sinds 1949 als journalist bij het Noordhollands Dagblad, het NHD. Van 1958 tot 1979 was hij hoofdredacteur van het NHD, en van de Noorderpers. Hij schreef onder meer dagelijks een column, ondertekend met O. In mijn herinnering wees O. de gelovige lezers de weg in zaken als bisschopsbenoemingen, Concilies en beslissingen van provincie en kabinet. Boring. Ook de hiërarchische verhoudingen op de krant (zo genoot O. het privilege van een eigen kamer) stonden me tegen. Maar toen ik éénmaal de geur van de drukkerij opsnoof, was ik verkocht.
Naast afkeuring was er stiekem ook trots: míjn vader is journalist. En ik wilde dat ook worden. Ik zou het heel anders doen. Engagement zou m’n drijfveer zijn en mijn passie ging naar de zwakken en onderdrukten, om te beginnen de arbeiders, de Derde Wereld en vrouwen. Ik zou werken in redactiecollectieven en lezers oefenden via een lezersraad invloed uit.
Na mijn middelbare school lokte de Sociale academie. Ook de School voor Journalistiek behoorde tot de mogelijkheden. Daarover oordeelde mijn vader vernietigend: ‘Laat je talent niet verpesten door de School voor Journalistiek.’ Hij was zelf een natuurtalent en leek allergisch voor de afgestudeerde wijsneuzen van de SvJ. Er zal ook frustratie in hebben doorgeklonken. Op de redactie die hij – samen met een collega-hoofdredacteur – leidde, viel de entree van ‘profs’ samen met het morrelen aan oude gezagsverhoudingen.
Het werd sociologie. Ik schreef voor studenten- en universiteitsbladen, de linkse en de feministische pers. Als hij de kans kreeg, las mijn vader alles wat ik – en mijn broer, die mij voorging als socioloog – schreven. Van marxistische theorie en de geschiedenis van het mannelijke imago van potten tot kritische noten over de Europese interne markt. Hij oordeelde niet of in stilte.

Het heeft even geduurd, maar inmiddels heb ik een klein deel van m’n vaders verzamelde werken tot mij genomen. Na zijn dood voelde ik de behoefte de urn vol columns, artikelen en ander lezenswaardig oud papier, om te draaien en kennis te nemen van mijn vader’s hoofdredactionele kijk op de wereld.
Aan O.’s pen ontsproten uitgesproken en niet bepaald muffe meningen. Hij wilde een gids zijn. In zijn eerste O.’tje als hoofdredacteur, in 1958, liet hij weten ‘stelling te (zullen) nemen ten aanzien van de vragen van den dag.’ De krant moet voor zijn mening durven uitkomen en ook ‘onder woorden brengen wat in de hoofden en harten van de katholieke lezers leeft.’ Hij vraagt de lieve Heer om ‘de gave van het goede woord’.
In 1960 uit O. zorgen over de enorme welvaartsgroei. ‘We zijn hard hollend op weg naar de vijfdaagse werkweek, we zijn het 800.000ste tv-toestel gepasseerd en hebben de grootste goudvoorraad ooit. Vooral onder ouderen (…) leeft angst dat er weer oorlog komt. Omdat de ongelijkheid en onrechtvaardigheid op de wereld zo groot is.’ O. vraagt zich af hoe we gelukkig kunnen zijn met onze welvaart als er nog zo velen armoe lijden. Begin jaren ‘60 schrijft hij blij te zijn met de ruimte en openheid die in de roomse kerk ontstaat. Hij vindt het een zaak van de wereldkerk, maar wat hem betreft mag bijvoorbeeld ‘de discussie over het celibaat uit de ijskast: bevriezen lost niets op.’ O. doet een goed woordje voor vervangende dienstplicht in ontwikkelingslanden. ‘Dienst aan de vrede is de eigenlijke rechtvaardiging van ons militaire bedrijf’, zo schrijft hij.

O. kan moraliseren: verre vakantiereizen en andere luxe vindt hij overbodig. ’t Is eenvoud en soberheid wat de klok slaat, kinderen moeten hun fantasie gebruiken en niet worden verwend met duur speelgoed. Maar hij is ook sociaal bewogen: begaan met de grote werkloosheid in de bouw halverwege de jaren ‘60, met boeren en tuinders die kampen met tegenvallende oogsten en met mensen die het niet breed hebben. In 1963 schrijft O. over de onhoudbare situatie in Zuid-Afrika: ‘3,2 miljoen blanken hebben 58% van de zetels, 1,6 miljoen kleurlingen 4%. (…) De Bantoe-negers hebben officieel niemand. Niemand? Zij hebben in feite het grootste deel van de wereldopinie achter zich.’ De tijd voor verandering dringt, houdt hij zijn lezers voor.
New York’s politie slaat in 1964 bloedig een opstand neer. Het gezag houdt de rellen voor groeiend communisme. ‘Dat betekent voor de zoveelste maal,’ schrijft O, ‘dat gevestigden in de maatschappij aan ziekteverschijnselen dokteren maar niet de kwaal te lijf gaan. (…) Wie nog eens naleest hoe de opstand in Harlem begon, gelooft zijn ogen niet. Een agent zag een groepje negerjongens tekeer gaan tegen een man, die hen – naar eigen zeggen per ongeluk – natspoot met een waterslang, roepend ‘Ik zal jullie schoonspuiten, nikkers’. Dat namen de jongens niet. In het gevecht schoot de politie een 17-jarige dood. Jongeren in de buurt werden razend. Wie zou dat niet geworden zijn?’

In het magische jaar 1968 – hij was zo oud als ik nu, de eerste kleuren-tv’s verschenen op de markt voor prijzen tussen 2500 tot 3000 gulden – gaf O. een nieuw visitekaartje af: een interne notitie over het herzien van de redactieformule. Anders dan het papier – een A-4’tje waar het karbonnetje voor de doorslag nog achter zit – kan de inhoud de tand des tijds doorstaan. ‘De krant is een één-dags-vlinder’, zo vangt zijn ‘praat-prent’ aan, ‘die moet bekoren en voor de redactie al dood is als hij op de pers ligt. De feiten zijn heilig, het commentaar is vrij.’ De krant staat in niemands dienst en heeft, ondanks de specifieke lezersgroep, geen oogkleppen op. ‘Zij moet ruimte hebben om te fladderen.’ De krant mag worden afgerekend op ‘de liefde voor de medemens, voor de rechtvaardigheid en de waarheid.’ Het katholieke karakter van de krant moet blijken uit ‘het opkomen voor de zwaksten in de samenleving.’ O. wil verder kijken dan de regio groot is, om zowel de ‘oudere autochtone generatie’ te bedienen als de ‘jongere, verstedelijkte of van elders geïmporteerde lezer te boeien.’ De ‘kunst van het fladderen’ is ‘niet te huisbakken katholiek en gewestelijk zijn’ zonder de lokale wortels van herkomst door te snijden. O. wil een ‘betere krant dan de andere, door anders te zijn: bondig, snedig, dicht bij de mensen, snel op het nieuws, met een eigen geluid, hartelijk, ‘links’ zonder dogmatisch te wezen of te provoceren, zonder pretentie noch valse bescheidenheid.’
Ik heb in 1968 de jaren des onderscheids nog niet bereikt, mijn ‘dodelijke treffer’ van zijn, in mijn ogen door De Telegraaf ingelijfde, krant moet nog komen. Maar mijn vader breekt een lans voor een, tussen aanhalingstekens, links profiel, vrij van knellende kerkelijke banden en met oog voor het menselijk lijden. Uit zijn O.’tjes blijkt zijn hekel aan de PvdA. Maar ook de KVP, de katholieke bloedgroep van het CDA, krijgt er geregeld van langs. O. zou het geen ramp vinden als de KVP als partij verdwijnt. ‘De KVP is deels groot omdat ze politiek een behaaglijke middenpositie inneemt. Nederland zal dat altijd houden,’ schrijft hij, ‘dat vinden kiezers nu eenmaal democratisch.’ Als bij statenverkiezingen de opkomst zeer laag is, pleit hij voor herziening van het bestuurlijk stelsel. ‘Het bestuur moet dichter bij de burger.’

In familiekring ging O. niet prat op zijn vrijdenkendheid, dus kom ik er pas na zijn dood achter dat er vooral geestverwantschap was. Sterker nog: kennelijk heb ik mijn sociale ijver niet (helemaal) van mezelf. Zelfs op een terrein dat ik in de familie toch lang als het mijne beschouwde, de positie van vrouwen, blijkt hij achteraf de primeur te hebben. In 1970 riep hij lezers op bij de gemeenteraadsverkiezingen op een vrouw te stemmen. ‘Je hoeft geen Dolle Mina te zijn om het absurd te vinden dat het behartigen van plaatselijke gemeenschapsbelangen bij voortduring maar als een vanzelfsprekend overwegend mannelijke aangelegenheid beschouwd wordt. Mina kom op, want hier is niets vanzelfsprekend aan.’ Hij schrijft trots over Marga Klompé, die in 1967 het wankelende omroepbestel in de steigers zette: ‘Wat de heren Cals, Scholten, Veldkamp e.a. niet lukte, lukt Klompé wel, een engel die de draak verslaat.’

Wees eerlijk. Wat een hoogmoed van dat kind destijds, ‘fout’ eigenlijk. Zelf schrapt zij als journalist braaf het snedig linksige uit haar artikelen als de (hoofd)redactie de lézer zelf conclusies wil laten trekken, schrijft met genoegen voor het christelijk geïnspireerde dagblad Trouw en zit als freelancer in haar up achter het beeldscherm. Met de revolutie op en buiten de burelen is het niks geworden. Maar de fakkel om menselijke ellende en ongelijkheid ‘weg te schrijven’ blijft branden van O. op dochter.

Categorie: Family matters, Politiek, Publicaties Tags: Van vader op dochter

Inburgeringscursus als exportartikel

5 september 2008 door Annemiek Onstenk

Het Parool – 2003

Het kabinet wil dat de inburgering van migranten die naar Nederland komen voor gezinsvorming, begint in het land van herkomst. Volgend jaar wordt dat wettelijk verplicht. Instituut Oranje loopt daarop vooruit en opent binnenkort haar deuren in het Marokkaanse Rifgebied. Initiatiefnemers Hammadi Ajmidar en Maryann Jongens gaan kandidaat-Amsterdammers vanaf maart 2004 Nederlandse taal en cultuur onderwijzen. ‘Wij zijn de eerste commerciële aanbieder op locatie.’

Zij ergeren zich aan recente uitlatingen van wethouder Oudkerk en anderen over het op eigen kosten inburgeren. ‘Mensen zouden het niet kunnen betalen. Zij steken zich in de schulden en zouden het juiste instituut niet kunnen kiezen. De betutteling van die groep moet eens afgelopen zijn,’ zeggen Hammadi Ajmidar, Marokkaan van origine en zijn Nederlandse compagnon Maryann Jongens. ‘Je neemt mensen juist serieus als ze voor hun taalles moeten betalen.’
Nieuwkomers moeten nu ‘op inburgering’ bij een ROC. Dat kost de overheid € 6000 per persoon. Instituut Oranje gaat het voor ongeveer € 4000 doen. ‘De overheid betaalt 70% van de kosten terug van het in Nederland met goed gevolg af te leggen inburgeringsexamen. In Marokko zijn de kosten voor eigen rekening.’ Hammadi Ajmidar: ‘Migranten zijn vaak ondernemend, zij hebben wat in hun mars én hebben de drive om te gaan. Zij zullen daarom wat over hebben voor hun emigratie.’
Hoewel ze zijn bedenkingen van tafel vegen willen Ajmidar en Jongens graag met wethouder Rob Oudkerk samenwerken. Zij hopen de Marokkanen die hun (liefdes)pijlen op Amsterdam richten te verwelkomen als eerste pupillen van Instituut Oranje.

Het plan om zelf inburgeringslessen aan te bieden ontstond een klein jaar geleden. De Algemene Rekenkamer bracht een zeer kritisch rapport uit over de resultaten van de inburgering van nieuwkomers. Er waren veel uitvallers en slechts 40% van de mensen spraken na de cursus voldoende Nederlands om zelfredzaam te zijn. 10% van de nieuwkomers kon door naar een opleiding of de arbeidsmarkt. ‘Analfabeten, hoog- en laagopgeleiden zitten bij het ROC in dezelfde groepen,’ schampert Maryann Jongens, ‘zodat ze na maanden nog geen woord Nederlands spreken. Bij commerciële instituten kunnen mensen al na twintig uur les een beetje uit de voeten. Marokkanen worden te stom gevonden, maar ik zou in een groep van 25 ook geen taal kunnen leren.’
In regeringsverklaring en troonrede kondigde Balkenende II de inburgering nieuwe stijl aan. Eén van de elementen in de nieuwe Wet op de inburgering die volgend jaar wordt verwacht is dat het inburgeren begint in het land van herkomst. Daar zal de Nederlandse ambassade toetsen of men voldoende weet van de Nederlandse taal en samenleving. Vervolgens mag men zich hier voorbereiden op het inburgeringsexamen dat uiteindelijk toegang tot Nederland verschaft. Het kabinet spreekt mensen graag aan op hun eigen verantwoordelijkheid, dus moeten de inburgeraars zelf betalen. Ze zijn vrij om te kiezen wie hen de Hollandse beginselen bijbrengt, de gedwongen winkelnering bij het ROC is binnenkort voorbij.
Instituut Oranje is, wat Marokko betreft, de eerste die in dat gat op de markt springt. In de naam komen de koningin, het Nederlands elftal en de Noord Afrikaanse sinasappel samen. ‘Wij gaan het helemaal anders doen, beter ook,’ zegt Maryann Jongens. ‘Hoog- en laagopgeleiden komen in aparte groepen van hooguit 15 mensen. Ook maken we onderscheid tussen vermoedelijke toekomstige opvoeders en werkers. We bieden 320 uur taal en cultuur aan in Marokko en 280 uur in Nederland, om in de praktijk te kunnen oefenen. Mensen die het sneller kunnen, nemen minder uren af. We voegen in Nederland geen groepen samen, Marokkanen met Turken bijvoorbeeld, zodat we het lesmateriaal zoveel mogelijk kunnen laten aansluiten bij de taal of talen die mensen al beheersen. In het Arabisch heb je bijvoorbeeld geen voornaamwoorden. En de p kent men daar ook niet. Daar houd je allemaal rekening mee.’
En de cultuur, gaan mensen leren dat het uitschelden van joden en homoseksuelen strafbaar is in Nederland? ‘We bieden modules maatschappijoriëntatie aan met staatsinrichting, de grondwet, de scheiding van kerk en staat, emancipatie, het onderwijs en de arbeidsmarkt. We willen ook aandacht besteden aan hoe migranten in Nederland leven. Docenten gaan vertellen hoe ze zelf wonen. Men moet een reëel beeld krijgen van Nederland, niemand moet de illusie hebben dat je meteen rijk bent als je hier aankomt.’

Jongens is docent en woonde jarenlang op Curaçao. Ze had er een taleninstituut en verzorgde onder andere Nederlandse taallessen voor Latijns Amerikanen. Ajmidar is momenteel directeur van een Rotterdamse stichting die zorgt voor de inburgering van migranten die al langer in Nederland zijn, de zogenoemde oudkomers. ‘We zetten alleen docenten in met een Marokkaanse achtergrond. Om daar als docent geaccepteerd te worden en mogelijke drempels weg te nemen, is het een pluspunt zelf Marokkaan te zijn.’ De leerkrachten vliegt Instituut Oranje vanuit Nederland in. Zij worden tijdelijk gehuisvest in Nador, Al-Hoceima en Tanger, de drie plaatsen waar de eerste 100 mensen over enkele maanden kennis kunnen maken met de Nederlandse taal en cultuur.

Huwelijksmarkt
Is inburgeren in Marokko een manier voor de overheid om te selecteren aan de poort? ‘Misschien wel,’ lacht Hammadi. ‘Toen mijn vader hier als gastarbeider kwam werden Marokkanen geselecteerd op onderontwikkeling. Ze moesten immers ongeschoold werk doen en mochten niet gaan mopperen. Nu moeten ze juist iets meer kunnen.’
Ook vrouwen die van hun familie of toekomstige echtgenoot niet altijd onderwijs mogen volgen, moeten naar Nederlandse les om door het inburgeringsexamen te komen. ‘Dat is positief aan de inburgering nieuwe stijl,’ vindt Maryann Jongens. ‘De overheid bevordert hiermee de emancipatie, die zorgt dat er in de toekomst minder problemen zijn.’
Hammadi Ajmidar verwacht zelfs een verschuiving op de huwelijksmarkt. ‘Een belangrijk deel van de Marokkaanse jongeren luistert nog naar de ouders wat het zoeken van een huwelijkspartner betreft. Het naar hier halen van een onontwikkelde, onderdanige bruid uit Marokko zal minder worden. En dat is ook de bedoeling. Het schiet anders niet op met de Marokkanen in Nederland. Er zijn genoeg geslaagde Marokkaanse professionals die willen meedoen. We zien er alleen zo weinig van. Als de overheid de immigratie beter had gemanaged was het nu anders geweest.’

Categorie: Diversiteit, Politiek, Publicaties Tags: Inburgering

Met Nederlands beginnen in Marokko

5 september 2008 door Annemiek Onstenk

Trouw – 2003

Huwelijkspartners van buiten de EU die hier naartoe willen komen moeten zich in eigen land oriënteren op Nederland. Zij worden pas toegelaten wanneer zij slagen voor hun inburgeringstoets. Instituut Oranje begint binnenkort met het geven van lessen Nederlandse taal en cultuur in Marokko. Ongeletterde bruiden en bruidegoms maken bij het instituut weinig kans. ‘Wij richten ons op laag- en hoogopgeleiden. Wij gaan niet alfabetiseren.’Nieuwkomers moeten vóórdat zij hier worden toegelaten beschikken over basiskennis van het Nederlands, zo luidde het in de troonrede. Bij zijn aantreden had het kabinet Balkenende II al laten weten de inburgering op nieuwe leest te gaan schoeien. Ten eerste moet de inburgering van zogenoemde gezinsvormers in het land van herkomst beginnen. Met een beroep op de eigen verantwoordelijkheid komen de kosten die daar gemaakt bovendien voor rekening van de inburgeraars. Kosten die men in Nederland maakt worden deels vergoed, als de kandidaat tenminste voor het inburgeringsexamen slaagt. Het aanbod van inburgeringscursussen tenslotte wordt vrijgelaten. Aspirant nieuwkomers kunnen zelf kiezen bij wie zij hun cursus inkopen.
Minister Verdonk van Justitie riep particulieren onlangs op met voorstellen en initiatieven te komen om het nieuwe inburgeren gestalte te geven.
Hammadi Ajmidar en Maryann Jongens zijn het initiatiefstadium al voorbij. Vanaf maart 2004 kunnen de eerste 100 cursisten in de plaatsen Nador, Al-Hoceima en Tanger in het Marokkaanse Rifgebied terecht voor Nederlandse les. Hun Instituut Oranje (‘Oranje staat natuurlijk voor het Nederlands elftal maar is ook goed uit te spreken in het Arabisch’) richt zich in eerste instantie op mensen die naar Amsterdam willen emigreren.
Inburgeren nieuwe stijl wordt pas verplicht als de nieuwe Wet inburgering nieuwkomers er ligt. Dat is op z’n vroegst half 2004. Instituut Oranje wacht daar niet op. ‘Wij willen ons programma uitproberen.’ Het instituut stemt met ambtenaren op het ministerie van Justitie zijn aanbod af op de eisen die naar alle waarschijnlijkheid in de nieuwe wet worden opgenomen. Klanten werft men via internet en door (mond-op-mond) reclame in Marokko en de Marokkaanse gemeenschap in Nederland.

Inburgeringscursussen volgen migranten nu vooral bij de Regionale Opleidingscentra (ROC). Onderzoek van onder meer de Algemene Rekenkamer wees uit dat de resultaten te wensen overlaten. Een meerderheid van de cursisten heeft na afloop niet het beoogde taalniveau en kan in Nederland onvoldoende uit de voeten. Verwachten Ajmidar en Jongens betere cijfers? ‘Analfabeten, hoog- en laagopgeleiden zitten bij het ROC in dezelfde, grote groepen,’ zegt Maryann Jongens, ‘zodat niemand de taal snel leert. Bij ons komen laag- en hoogopgeleiden in aparte groepen van hooguit 15 mensen. In Marokko bieden we een deel van het programma aan. Mensen leren Nederlands spreken, lezen en verstaan. Schrijven komt later. Een opvoeder moet bij de dokter een gesprek kunnen voeren. Het tweede deel bieden we in Nederland aan, om in de praktijk te oefenen.’
Een opmerkelijk verschil met het ROC is dat Instituut Oranje geen cursisten neemt die niet kunnen lezen en schrijven. Hammadi Ajmidar: ‘Analfabetisme is al veel minder in Marokko dan vroeger. Het is echter niet ons probleem. Wij gaan niet alfabetiseren.’ Dat heeft mogelijk gevolgen voor wie Nederland binnen kan komen. Van de huidige nieuwkomers is ongeveer 10 % analfabeet. ‘Het managen van de instroom vind ik niet verkeerd. Nu is het dweilen met de kraan open: de achterstand van de een is nog niet ingelopen of je krijgt al weer een nieuwe ongeschoolde. Inburgering in Marokko vind ik goed. Mensen weten vaak helemaal niet waar ze naar toe gaan. Zij zien landgenoten die met mooie auto’s uit Nederland komen. Niemand die hen vertelt dat ze een uitkering hebben en in een tweekamerwoning wonen. Het is nuttig dat ze een realistisch beeld van de Nederlandse samenleving krijgen. Dat moeten de docenten hen geven.’
Ook in zijn omgeving heeft hij geen bezwaren gehoord tegen het in eigen land en op eigen kosten inburgeren. Ajmidar: ‘In mijn vriendenkring vinden ze het wel eens tijd worden, ze zijn het zat steeds te worden aangekeken op de mislukte integratie van Marokkanen.’

Vakantienederlands
Zelf is hij een voorbeeld van succesvolle integratie. Ajmidar is momenteel directeur van een Rotterdamse stichting die zorgt voor de inburgering van migranten die al langer in Nederland zijn, de zogenoemde oudkomers. Hij won onlangs een prijs voor het beste Intercultural Business Plan. Zijn compagnon Maryann Jongens is docent. Zij woonde en werkte jarenlang op Curaçao, waar ze een taleninstituut had.
De ondernemers achter Instituut Oranje werken met een commerciële instelling, de lat ligt hoog. Zij trekken de docenten – allen van Marokkaanse origine – in Nederland aan. De leerkrachten moeten minstens HBO-niveau hebben. En ook de cursisten hopen zij op zo hoog mogelijk niveau af te leveren. ‘Verdonk heeft het over vakantienederlands. Dat vinden wij niet genoeg.’

Categorie: Diversiteit, Politiek, Publicaties Tags: Inburgeren in Marokko

Opmaat tot wijziging van de Abortuswet

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

 

Trouw – 2003

De zorgvuldigheid bij de uitvoering van abortus moet worden gehandhaafd. Ook moet vrouwen adoptie worden voorgehouden als alternatief voor abortus. Tenslotte moet er meer aandacht komen voor preventie. Dit is één van de hoofdlijnen in het nieuwe regeerakkoord. Is er iets mis met de abortushulpverlening? Wat willen CDA, VVD en D66? En ís adoptie een alternatief voor abortus?”Het CDA is op oorlogspad,” zegt Bert van Herk, directeur van de abortusklinieken van Geboorteregeling West en Zuid Nederland gaat nog een stapje verder. “Men maakt de abortushulpverlening verdacht en dat bevalt me niet. Er is geen enkele reden voor. De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt heus wel eens vragen, dat gebeurt bij elk medisch ingrijpen. Maar suggesties, onder andere van staatssecretaris Ross-Van Dorp, als zouden klinieken met de wettelijk voorgeschreven vijf dagen bedenktijd de hand lichten en vrouwen om de meest wilde redenen hun zwangerschap beëindigen, zijn nergens op gebaseerd.”
Waarom vestigt de nieuwe coalitie de aandacht en op dit gevoelige dossier? Is het een residu van de kortstondige onderhandelingen met CU en SGP die aan het overleg met D66 als derde regeringspartner vooraf gingen? Ja, zegt de voorlichter van de VVD Tweede Kamerfractie, het is een geste aan kleinrechts, omdat CU en SGP bereid waren CDA en VVD uit de brand te helpen. Ja, zegt ook kamerlid Bert Bakker van D66. “Ik kan me een deel van hun zorgen voorstellen. Zij krijgen signalen dat de procedure rond zwangerschapsafbreking te makkelijk is. Ik heb er geen bezwaar tegen dat je als overheid controleert of de regels worden uitgevoerd, maar wat ons betreft is het geen opstap tot wijziging van de wet.”
Erica Terpstra, oud-staatssecretaris en tegenwoordig kamerlid voor de VVD, wijst de suggestie dat de liberalen een stokpaard van christelijke partijen op het droge hebben geholpen, verontwaardigd van de hand. “Er is altijd discussie over de vraag of de Wet Afbreking Zwangerschap niet veranderd moet worden. Als er al twijfel bestond over de wet, dan is die hiermee weg. Alledrie de coalitiepartners spreken zich hiermee vóór de wet uit. De wet wordt niet veranderd. Wel komt er een evaluatie van de praktijk, de wet zal worden getoetst. Ik zie dat juist als ijkpunt van de vigerende wetgeving.”
Maar de abortusparagraaf in het huidige regeerakkoord wekte nu juist bevreemding, omdat CDA, VVD en LPF vorig jaar in hun Strategisch akkoord nog afspraken de abortuswetgeving te evalueren. De opdracht voor die evaluatie is nog niet gegeven, laat staan dat zij is uitgevoerd. Wel is er nu die nieuwe tekst die op zijn zachtst gezegd suggereert dat de regeringspartijen ook zonder evaluatie al weten dat er iets valt aan te merken op de zorgvuldigheid waarmee abortus wordt uitgevoerd. Erica Terpstra: “De VVD twijfelt niet aan de zorgvuldigheid van de uitvoering van de wet.”
Het CDA zet wél vraagtekens bij die uitvoering. Loopt de praktijk van abortushulpverlening niet teveel weg van de wet, zo luidt de retorische vraag van een woordvoerder van de Tweede Kamerfractie. Het CDA heeft de indruk dat niet altijd sprake is van een noodsituatie en dat abortus vooral door jonge en allochtone vrouwen als alternatief voor anticonceptie wordt gebruikt. De toename van het aantal abortussen is reden er een punt van te maken in het Hoofdlijnenakkoord. “We moeten zorgen dat het aantal ongewenste zwangerschappen weer terugloopt. Of je daarvoor de wet moet veranderen, zal de evaluatie uitwijzen,” aldus de woordvoerder van de CDA-fractie.

Eylard van Hall, voorzitter van de Stichting Samenwerkende Abortusklinieken Nederland (StiSan), ziet de aandacht voor abortus in het regeerakkoord als een politieke kwestie. “Er is geen aanleiding voor extra aandacht voor zorgvuldigheid, die wordt in grote mate betracht. De passage is ideologisch bepaald. Van de zijde van het CDA zijn de afgelopen jaren voortdurend vragen gesteld in de Tweede Kamer. Kort geleden was er een incident rond een allochtone vrouw die door gebrekkige communicatie niet begrepen zou hebben dat haar zwangerschap werd afgebroken. Achteraf bleek dat zij daarvan wel degelijk op de hoogte was. Maar door CDA-kamerleden worden dan meteen zie-je-wel-vragen op de minister afgevuurd. De kleine rechtse partijen doen dat niet, zij zijn iets netter. Maar wat ik werkelijk idioot vind is dat ze adoptie noemen. Je kunt in Nederland nauwelijks adopteren, dankzij een goede abortuswetgeving overigens.”

“Adoptie is geen alternatief,” zegt Jacolien Teekman van de FIOM, Federatie van instellingen voor ongehuwde moeders. “Een zwangerschap doormaken, een kind op de wereld zetten dat altijd rond zal lopen, waarmee je een bloedband hebt en dat vervolgens afstaan… Dat is heel wat anders dan abortus. Wat ik graag zou zien is dat men ervoor zorgt dat de hulp rond geboorteregeling en seksualiteit betaalbaar blijft, want die wordt almaar duurder.”
Zij en Van Herk zijn wel blij met de aandacht voor preventie. “Daar zijn wij mee bezig. Wij willen met een video en cd-rom jongeren op een aansprekende manier voorlichten over anticonceptie. Er ligt een subsidieaanvraag bij het Ministerie van VWS. Daar zegt men dat er geen geld voor is. Maar voor de evaluatie van de abortuswet trekken ze wel € 400.000 uit.”

Categorie: Politiek, Publicaties Tags: Abortuswet

Red de hulpverlener

29 augustus 2008 door Annemiek Onstenk

2003

Veertig jaar geleden kon een gezinsvoogd 62 cliënten per week bezoeken, nu 22. Toch heeft hij of zij niet meer tijd voor de gezinnen dan vroeger. Recent onderzoek onder gezinsvoogden wees uit dat zij slechts 17% van hun tijd besteden aan direct contact met cliënten. De rest van de tijd vullen zij dossiers in en voeren overleg. Vakmensen in de publieke sector zijn langzamerhand meer boekhouder dan dienstverlener, zegt dr. Evelien Tonkens.

Het voorbeeld van de gezinsvoogden kwam ter sprake tijdens een debat over ‘de grote monden van de markt’ in De Balie in Amsterdam. Aanleiding voor het debat was het verschijnen van de bundel ‘Mondige burgers, getemde professionals’ van Evelien Tonkens, voorheen onderzoeker, tegenwoordig lid van de Tweede Kamer voor GroenLinks. Zij luidt met haar boek de alarmklok over beroepsgroepen in de publieke sector die geen tijd meer hebben om hun werk naar behoren te doen. Of het nu gaat om verpleegkundigen, jongerenwerkers of medewerkers in de thuiszorg, zij worden volgens Tonkens vermalen tussen enerzijds de eisen die markt en overheid stellen en anderzijds burgers die weten wat ze willen. Zij moeten zich naar twee kanten verantwoorden.
Marktwerking, bureaucratie en een afrekencultuur trekken een zware wissel op de kwaliteit van de dienstverlening. De problemen spelen niet alleen in de zorg, maar ook in sectoren als het welzijnswerk, het onderwijs, de arbeidsbemiddeling en de reclassering.

In de verslavingszorg is van elke verslaafde een Elektronisch Zorg Dossier. Ieder gesprek, bezoek aan de gevangenis, telefonisch overleg of briefje moet in de computer worden ingevoerd. Dat kost veel tijd. Die tijd kunnen hulpverleners niet aan hun cliënten besteden. Het vele schrijfwerk werkt bovendien fraude in de hand. Wat is geregistreerd telt voor de boekhouding, ook als de handeling niet is verricht.
Overheidsdiensten en gesubsidieerde instellingen worden afgerekend op hun prestaties, ook in de gezondheidszorg en sociale sector. De overheid is in de ban van meetbare doelen, voor zichzelf én voor de sectoren die publieke diensten leveren. Met prestatiecontracten, monitoring en beleidsevaluaties wordt de output in kaart gebracht. De financiering van de diensten is met deze afrekensystematiek verweven. Blijven de prestaties achter, dan kan dat financiële consequenties hebben. Iedere zichzelf respecterende instelling zal in principe het beste met zichzelf voor hebben en richt zich meer of minder naar de wensen van de geldschieter. Zo krijgt de (vermeende) calculerende burger van weleer gezelschap van calculerende instellingen, waar een laag van managers moet zorgen voor een geoliede werking van de markt.

De invoering van marktwerking in de publieke sector heeft van zorg, welzijn en dienstverlening producten gemaakt. Hulp en dienstverlening zijn volgens Tayloristisch principe opgeknipt in deelhandelingen, als waren het assemblageproducten. Die zijn nauwkeurig omschreven en moeten bij uitvoering worden genoteerd. Dat tijdschrijven op de werkvloer duurt soms langer dan de handeling of dienst zelf. Goedgemeend toezicht op de kwaliteit van het werk verwordt zo tot een bureaucratische belasting. Waarbij moet worden opgemerkt dat niet alle handelingen als zodanig tellen of een gelijk gewicht krijgen toegekend. Als een instelling bijvoorbeeld vooral de cases vergoed krijgt waarmee goede resultaten worden geboekt, laat men de recidivisten lopen. Of wanneer doorverwijzen wél geld oplevert, terwijl geduld met moeilijke mensen wordt bestraft omdat het alleen maar tijd en geld kóst, gaat de calculerende instelling meer doorverwijzen. Dan is sprake van verregaande invloed op het karakter van de hulp en dienstverlening.
Als de tijdrovende registratie nu alleen bedoeld was om de hulpverlening aan cliënten en de samenwerking tussen verschillende instellingen (of ketenoverleg) te verbeteren, was het nog tot daar aan toe. Maar dat is slechts zeer ten dele het geval. Veel gegevens dienen voor het management, de subsidiegever of voor onderzoek.
Zorgverleners die hun moeilijke mensen niet in de steek willen laten, bezoeken hen in hun vrije tijd. Of maken een praatje waarin de thuiszorg officieel niet voorziet en dat buiten de boeken blijft.
Terwijl deregulering één van de prioriteiten van achtereenvolgende kabinetten is, neemt de bureaucratie in de gezondheidszorg en sociale sector dus juist toe. Hulpverleners gaan gebukt onder een hoge registratie- en verantwoordingsdruk van de kant van de overheid. Aan de andere kant zijn het de mondige cliënten die hun helpers steeds vaker ter verantwoording roepen en waar voor hun geld willen.

Evelien Tonkens heeft deze problematiek met haar boek ferm bij de horens gevat. Volgens haar is de kwaliteit van collectieve voorzieningen én van hulpverleners in het geding, evenals de zorg voor onmondige cliënten. “Bureaucratie is een groot goed”, stelt ze, “het is het hart van de rechtstaat.” Maar het kan ook te gek worden. Bureaucratieoverlast noemt Tonkens dat. Volgens haar zijn formulieren de as geworden waar het in iedere instelling om draait. “De inkomsten hangen af van de registratie van de hulp, niet van de hulp zelf. Instellingen worden in toenemende mate op registratie afgerekend in plaats van op de hulp. Instellingen moeten zich wel verantwoorden, maar daar heb je ook andere manieren voor. Bijvoorbeeld visitatie door collega’s zoals op sommige universiteiten gebeurt.”
Wat er in het buurthuis of de spreekkamer gebeurt, daar moet volgens haar de markt buiten blijven. Als sprake is van een verstoorde relatie tussen hulpverlener en cliënt of tussen buurtbewoners en welzijnswerker, bieden méér meetbare doelen en verantwoording geen oplossing. Zorg en welzijn lenen zich naar de mening van Tonkens slecht voor marktwerking, turven en afrekenen.
Maar zij wil toch zeker niet terug naar de tijd van de alwetende deskundige die zijn gang maar kan gaan?
Evelien Tonkens: “Nee, ik ben juist voor verdere democratisering. Ik vind dat hulpverleners zich nu teveel ‘naar boven’ moeten verantwoorden, naar de geldschieters. Burgers moeten méér stem krijgen, bijvoorbeeld door het werk van professionals in burgerjury’s te beoordelen. Naar mijn mening gaat het in de relatie tussen hulpverlener en cliënt niet om vraag en aanbod, maar om een goede verstandhouding. Hulpverleners en welzijnswerkers moeten de dialoog aangaan met burgers, cliënten en patiënten.”
De zwaarbelaste beroepsgroep moet volgens Tonkens ook weer fier op haar strepen gaan staan en haar deskundigheid niet onder stoelen of banken steken. Professionals mogen hun klanten tegenspreken als ze het beter (denken te) weten. Een beetje paternalisme is niet verkeerd. Tonkens vindt dat hulp- en dienstverleners de ruimte moeten hebben om hun eigen afwegingen te maken. Zij zijn niet uitsluitend uitvoerder van de wensen van de klanten, de markt en de politiek. Van haar mogen de professionals ook best meer naar buiten treden. Zij wil dat er, in de publieke sfeer en in de behandelkamer, tegenover mondige burgers weer mondige hulpverleners plaatsnemen.
Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector
Evelien Tonkens, ISBN 90.5957.041.3 NIZW Uitgeverij € 14,00

Categorie: Politiek, Publicaties

  • « Ga naar Vorige pagina
  • Pagina 1
  • Pagina 2
  • Pagina 3

Primaire Sidebar

Politiek
  • Geestelijk vader IJburg overleden
    Jeroen Verhulst stelde eind jaren zeventig voor woningen te bouwen in het Buiten-IJ en wist het gemeentebestuur daarvoor te porren. ...
  • Changez!
    Belangrijker dan het label ‘links’ is de vraag hoe we samen werken aan de nieuwe wereld waarin we willen leven. ...
  • ‘Ga niet uit van Strenger = Beter’
    Stuur nooit een politicus naar een rampgebied. PM over Besturen met risico’s voorjaar 2015 Stuur nooit een politicus naar een rampgebied. Journalisten ...
  • 1
  • 2
  • 3
  • 4
  • 5
  • 6
  • >>

Artikelen

Selecteer subcategorie
category
691963de1c834
1
1
27
Loading....

Volg mij op

  • LinkedIn

© 2025 Annemiek Onstenk, journalist | Tekst, redactie & research | Techniek WordPress | Realisatie Zin in Webdesign