Steeds meer bedrijven begeven zich op het vakgebied van welzijnsorganisaties. Die zitten daar niet om te springen. [Lees meer…] overBedrijven in sociaal beleid
Publicaties
Wachtlijstondersteuner
Pleegcontact – 2009
Natuurlijk mogen gezinsvoogden en andere medewerkers van Bureau Jeugdzorg niet worden bedreigd. Terecht dat politieke partijen zich daar druk over maken. In een aantal regio’s staan nog zoveel kinderen en jongeren op de wachtlijst voor een gezinsvoogd en is er al een groot verloop onder gezinsvoogden van de Bureaus Jeugdzorg. We moeten zorgen dat niet nog meer gezinsvoogden het bijltje erbij neergooien. Bovendien doen die mensen gewoon hun zware werk, hopelijk naar beste kunnen.
Maar, even afgezien van calamiteiten en dramatische incidenten, valt soms best wat af te dingen op de kwaliteit van hun werk. Neem nu de serie gezinsvoogden die pleeggezin K. in Amsterdam passeerden. Het pleegkind (12) en haar nieuwe familie hebben, in de acht jaar dat zij samen zijn, al zes voogden en een zeer tijdelijke contactpersoon van Bureau Jeugdzorg voorbij zien komen. De eerste twee gezinsvoogden kunnen model staan voor het vak: ze hebben hart voor de zaak en altijd leuke en ondersteunende adviezen voor het kind, stoeien met haar etc. Nummer één is het kind slechts tijdelijk toegewezen, in afwachting van nummer twee. Nummer twee laat na een jaar onderzoeken waar het pleegkind tot de volwassenheid zal opgroeien en kondigt een verderstrekkende maatregel (gezagsbeëindiging ouders) aan als de uitkomst daarvan is dat het meisje in het pleeggezin blijft. De (biologische) familie protesteert, maar de voogd pakt dat niet op omdat zij doorstroomt naar een andere functie in de organisatie. Nummer drie verdiept zich onvoldoende in het ‘dossier’, heeft daardoor geen in- of overzicht en is slordig bovendien. Hij leert het kind nauwelijks kennen en maakt verschillende fouten. Hij vergeet verlenging aan te vragen van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, waardoor het kind juridisch een aantal maanden ‘dakloos’ is en het pleeggezin geen maandelijkse toelage meer krijgt. Ook blijkt zij nooit ingeschreven te zijn bij het pleeggezin. Omdat haar ouders hun huis zijn uitgezet en de burgerlijke stand niet kan achterhalen waar het kind is gebleven, wordt zij na drie maanden uitgeschreven (‘met onbekende bestemming vertrokken’). De Vreemdelingenpolitie moet eraan te pas komen om het in Nederland geboren en getogen kind weer ‘in te voeren’. Vermoedelijk grijpt het management in, want het gezin krijgt een nieuwe gezinsvoogd, nummer vier. Deze is uitgesproken partijdig en doet een aantal domme dingen. Zo belooft hij het kind (tegen de uitspraak van de kinderrechter in) terugkeer naar haar ouders als zij weer boven Jan zijn en een eigen huis hebben. Ook laat hij het aangekondigde verzoek tot gezagsbeëindiging liggen. Hij geeft de familie van herkomst bovendien toestemming het kind onder schooltijd mee op reis te nemen zonder het pleeggezin daarover te informeren of raadplegen. Hij beklaagt zich over het pleeggezin op de school van het kind etc. Het meisje weet niet waar ze aan toe is en komt in ernstig loyaliteitsconflict. Op school gaat het matig. Het verzoek om therapeutische hulp voor haar blijft twee jaar liggen en op het moment dat ze, na zes intakegesprekken in de aanpalende mallemolen van de jeugdhulp, een therapeut krijgt toegewezen, wil ze niet meer.
De problemen die tussen familie en pleeggezin zijn ontstaan, leiden tot het verdwijnen (ontslag?) van nummer vier, zodat nummer vijf haar entree maakt. Zij past op de winkel en beperkt zich tot conflictbemiddeling. Na een jaar vertrekt ook zij. Nummer zes ziet de job als een parkeerbaan, maar snapt wel dat de (biologische) familie bij elke wisseling van de wacht met verse tranen probeert gedane zaken te keren. Voogd zes pakt het verzoek aan de kinderrechter om het gezag van de ouders te beëindigen weer op, ook omdat het nu twaalfjarige kind (met zeggenschap) in het pleeggezin wil blijven wonen. Er moet eens een einde komen aan het getrek aan haar. Bureau Jeugdzorg zal het gezag overnemen. Maar ook voogd zes zal de afloop daarvan niet meemaken. Na een half jaar afwezigheid wegens ziekte, accepteert zij een baan elders.
In 2008 zijn tien van de twintig gezinsvoogden bij het betreffende kantoor van Bureau Jeugdzorg vertrokken, dus een nummer zeven, die casemanager zal heten in plaats van gezinsvoogd, komt er voorlopig niet. Het kantoor heeft een wachtlijst van honderd kinderen en jongeren. De pleegdochter van de familie K. staat daar ook op, na acht jaar pleeggezin. Wel krijgt zij, net als vele andere kinderen, over niet al te lange tijd een zogenoemde ‘wachtlijstondersteuner’ die later opgevolgd zal worden door een ‘contactpersoon’. Er zijn zes wachtlijstondersteuners aangetrokken, zo laat de wachtlijstcoördinator weten.
Wie bij Bureau Jeugdzorg het gezag over de pleegdochter van de familie K. op zich neemt als de kinderrechter dat van haar ouders beëindigt, is onduidelijk.
De veelbesproken en gewenste ketenzorg is hier vooral een aaneenschakeling van professionals die de een na de ander hun biezen (moeten) pakken en onvoldoende hun verantwoordelijkheid nemen. Door het grote verloop en de matige kwaliteit van enkele gezinsvoogden ontbreekt continuïteit in de bemoeienissen met het kind. En duurt het te lang voordat knopen worden doorgehakt, waardoor zij moet opgroeien onder slecht gesternte. Deze situatie is mensenwerk van onder andere gezinsvoogden; ze bedreigen het welbevinden van het pleegkind.
Vele tinten groen
Groene partijen in Europa worstelen met identiteit. [Lees meer…] overVele tinten groen
Eindejaarsoffensief inburgering Amsterdam
Amsterdam wil op de valreep van 2008 enkele duizenden inburgeraars in cursussen plaatsen. ‘Een paniekactie,’ zegt een van de taalaanbieders. [Lees meer…] overEindejaarsoffensief inburgering Amsterdam
Een in Nederland geboren en getogen ‘vreemdeling’
Mobiel, 2008
De dertienjarige Meral woont in een Amsterdams pleeggezin sinds ze een baby van tien maanden was. Haar Turkse moeder was zeventien en ongehuwd toen ze Meral kreeg en niet in staat om voor haar te zorgen. Zij liet als achttienjarige na een zelfstandige verblijfsvergunning aan te vragen, waardoor ook de toen eenjarige Meral ‘illegaal’ werd. Merals pleegmoeder Ellen is een Arubaanse Nederlandse die af en toe naar Aruba gaat voor familiebezoek, mét haar pleegdochter. Dat valt niet mee.”Moeder was in het begin nog in beeld, dus we konden met haar handtekening vrij gemakkelijk een paspoort krijgen,” vertelt Ellen. “Toen Meral twee was, trouwde haar moeder met een Turkse man. Het was een schijnhuwelijk, maar Meral kreeg zíjn achternaam.” Bovendien pakte hij de paspoorten van Meral en haar moeder af en gaf die nooit meer terug. Voor een nieuw paspoort kon Ellen niet bij de gemeente terecht. “Meral was juridisch een Turks kind zonder verblijfsvergunning. Haar moeder was inmiddels spoorloos verdwenen, dus ging ik met Meral naar het Turkse consulaat. Pleegzorg kende én erkende het consulaat echter niet: men eiste een handtekening van Merals moeder.” Uiteindelijk lukte het een paspoort te krijgen, maar met de achternaam van moeders, achteraf gezien tijdelijke, echtgenoot.
Eind jaren negentig speelde de kwestie van een strengere Vreemdelingenwet. Ook ‘illegale’ minderjarigen dreigden te worden uitgezet. Ellen moest een verblijfsvergunning voor Meral zien te krijgen en ook dat bleek niet eenvoudig. Pas toen ze op een beambte van de Vreemdelingenpolitie stuitte die de situatie ‘te gek voor woorden’ vond, kreeg Meral een verblijfsvergunning voor vijf jaar. Die wordt tot op de dag van vandaag elke vijf jaar verlengd. Op de verblijfspas staat echter de eigen naam van Merals moeder, zoals die bekend was bij het bevolkingsregister. Dat geeft problemen. “Op Merals paspoort staat haar ene achternaam, op de verblijfsvergunning de andere. Elke keer als we de douane passeren, worden we apart genomen. Bij een terugreis vanaf Aruba moesten we een keer overstappen in de VS. Ik werd verplicht voor Meral ter plekke een visum aan te vragen, alleen voor de transfer! Naar Turkije durf ik niet te gaan. Daar komen we, denk ik, wel samen ín maar niet meer uit.”
Verstekeling
Ellen had graag gezien dat Bureau Jeugdzorg, dat het gezag heeft, voor Meral het Nederlandse staatsburgerschap aanvroeg. De gezinsvoogd onderzocht het en deelde mee dat Meral daarmee moet wachten tot ze achttien is. Ellen laat de zaak verder rusten. Navraag bij een vreemdelingenadvocaat leert dat het inderdaad bijzonder moeilijk is naturalisatie aan te vragen. “Op haar achttiende is dat eenvoudiger.” De man wiens achternaam Meral draagt, is hertrouwd en heeft eigen kinderen. Dat een in Nederland geboren en getogen puber nog altijd als een verstekeling uit de rij wordt gehaald, is schrijnend.
Bij de gemeente Amsterdam zijn meer situaties bekend van pleegkinderen met een andere nationaliteit. “De Wet op het Nederlanderschap biedt wel mogelijkheden voor naturalisatie,” zegt José Guit, juridisch adviseur bij de Amsterdamse Dienst Persoons- en Geo-informatie. “Voor bijzondere gevallen is er een vangnetartikel, op grond waarvan bijvoorbeeld prinses Máxima is genaturaliseerd. Dit artikel bevat ook naturalisatie om humanitaire redenen, waar pleegkinderen onder kunnen vallen. Maar de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) beslist over naturalisatieverzoeken, de gemeente kan alleen adviseren.”
Mobiliteit rijksambtenaren
Special PM, 2008
Personele mobiliteit is geen Haagse kwestie. Zeventig procent van de rijksambtenaren werkt buíten Den Haag, bijvoorbeeld bij de regionale kantoren van de Belastingdienst, Rijkswaterstaat of inspectiediensten. Voor de interdepartementale mobiliteitsorganisatie (MO) reden aansluiting te zoeken bij regionale netwerken en de contacten daar stevig aan te binden.
Nu de rijksoverheid moet krimpen, stimuleren mobiliteitswerkers van de ministeries vooral de niet-Haagse ambtenaren eens buiten de muren van hun departement te gaan kijken. Bijvoorbeeld bij een uitvoeringsorganisatie of een gemeente. ‘Werken bij het rijk is geen lifelong agreement meer,’ zegt Elies Sevriens, regiomanager van de MO voor Zeeland, Noord-Brabant en Limburg. Aan haar de taak de arbeidsmogelijkheden in dit gebied in beeld te brengen. Sevriens analyseert de sterke en zwakke kanten vanuit het oogpunt van werkgelegenheid, bezoekt vestigingen van zelfstandige bestuursorganen in de regio en neemt actief deel aan een aantal bestaande netwerken van gemeenten en sociale partners. ‘De samenwerking is goed. We informeren elkaar over bijvoorbeeld moeilijk te vervullen vacatures. Een gemeente benaderde mij onlangs met de vraag om gekwalificeerde mensen uit mijn rijksnetwerk. Dat is geweldig.’
Daarnaast zet zij zelf een nieuw, op Zuid-Nederland gericht samenwerkingsverband op voor P & O-ers en mobiliteitsmedewerkers van de verschillende ministeries. ‘De MO brengt hen met elkaar in contact om manieren van werken en informatie over loopbaanactiviteiten uit te wisselen. Ook kijken we waar vacatures of stageplaatsen zijn. Ik vervul een soort makelaarsfunctie: wat heeft de ene groep nodig en waar kan de andere eventueel helpen? Tijdens de bijeenkomsten vindt een interessante kruisbestuiving plaats tussen departementale professionals.’ Hier schuift ook een jobsearcher aan (‘nieuw voor de overheid,’ aldus Sevriens), die op verzoek van departementen naar geschikte functies zoekt.
Ad Smets is één van de professionals uit Sevriens’ mobiliteitsnetwerk. Hij is manager van Transforce, de mobiliteitsorganisatie van het ministerie van Landbouw, natuur en visserij (LNV), dat net als andere ministeries moet afslanken. ‘De problematiek is bij ons relatief groot. LNV gaat alle afzonderlijke inspectiediensten omvormen tot één dienst, de Voedsel en Waren Autoriteit. Daarnaast hebben we een taakstelling om te krimpen.’ Smets is enthousiast over het interdepartementale netwerk. ‘De sector rijk leert beter samenwerken en anticiperen op veranderingen. Zo bekijken we bijvoorbeeld welke mensen er volgens ons toe zijn aan bij- of omscholing. Als je weet welke loopbaankansen er bij een ander zijn, kun je medewerkers concrete perspectieven bieden. Je kunt zoveel leren van anderen. Je vindt ingangen en leert trends kennen. Instrumenten hoef je niet opnieuw uit te vinden. Mobiliteit moet je lokaal en regionaal aanpakken.’
Overstap
Ad Smets is tevens lid van het landelijke netwerk Samenwerken Aan Mobiliteit (SAM) en van daaruit voorzitter van SAM Zuid-Nederland. Hij brengt partners rond de tafel die elkaar nog niet gevonden hebben. Momenteel vormt hij een netwerk met zelfstandige bestuursorganen, lagere overheden en grote organisaties als het UWV, het CWI, gemeente Roermond, Fontys, Politie Zuid-Oost Brabant, de Algemene Inspectiedienst, Rijkswaterstaat en LNV. ‘We hebben al vele vacatures en medewerkers met elkaar uitgewisseld. LNV moet inspecteurs kwijt, terwijl gemeenten veel inspecteurs voor bouw en milieu zoeken. Wij bieden onze ambtenaren nu een verkort omscholingsprogramma om de overstap te maken.’
Sevriens en Smets stemmen onderling af dat nieuwe netwerken de ´oude´ niet overlappen.
Ambtenaren zijn in principe zelf verantwoordelijk voor de eigen loopbaanontwikkeling, maar kunnen bij het zoeken van een andere functie een beroep doen op loopbaanadviseurs en bemiddelaars van hun departement. Bij Transforce van LNV zetten loopbaanadviseurs met kandidaten op een rij te hoe hun competenties in andere sectoren van pas kunnen komen. Ad Smets: ‘Medewerkers zeggen al snel: ‘Ik kan alleen maar vlees keuren.’ Maar dan blijkt dat iemand raadslid is geweest en voorzitter van de duivenvereniging. Verborgen competenties bepalen mede hun professionaliteit en daarmee hun arbeidsmarktwaarde.’
Elies Sevriens signaleert dat ambtenaren positiever gaan denken over verandering, maar ook onzeker zijn. ‘De randvoorwaarden bij herplaatsing zijn nog onduidelijk, daar zijn veel discussies over.’ Onder andere salarisverschillen spelen een rol. ´Als ze de CAO van de overheid naast die van bedrijven leggen, kan dat echter goed uitpakken,´ meent Smets. ‘Bovendien heb je bij een overstap de eerste vier jaar een suppletieregeling.’
Sevriens en Smets, allebei al jaren werkzaam voor de overheid maar afkomstig uit het bedrijfsleven, stuiten geregeld op de verkokering bij het Rijk. Elies Sevriens: ‘Soms kennen ambtenaren elkaar zelfs niet als ze in één gebouw werken. Ook weet men vaak niet welke andere ministeries in hun regio zitten. We hebben vraag en aanbod bij elkaar gebracht van afdelingen die 100 meter van elkaar verwijderd zijn. Men kijkt altijd eerst binnen de eigen koker.’ Van bewust wij/zij-denken merkt zij echter niets. ‘Men is over het algemeen blij dat we diensten met elkaar in contact brengen.’
Herman Schartman was directeur van onder meer Grotestedenbeleid op het ministerie van Binnenlandse Zaken en wilde graag in een stad werken. Hij kwam in een pool interimmers, zocht bewust naar een baan bij de gemeente en is nu gedetacheerd als directeur Schaalsprong Almere 2030. De overstap bevalt goed. ‘Ik ben erg gefascineerd door wat zich in steden afspeelt. Niet de staat maar de stad is de frontlinie, zowel ruimtelijk als sociaal.’
Er zijn grote verschillen tussen beide niveaus en Schartmans voorkeur ligt duidelijk bij het lokale. ‘Het Rijk faciliteert vooral. Het werk van gemeenten is praktischer, de lijnen zijn korter en er is minder positiespel.’
Schartman zorgt in Almere onder andere voor afspraken met het Rijk en ervaart nu hoe de landelijke overheid er vanuit gemeenten uitziet. ‘Er is een gebrek aan samenwerking, zelfs bínnen departementen. Ik leer op deze plek zeker zoveel over het Rijk als in Den Haag.’